Marineschepen.nl
 
   
 

Kruisers De Ruyter en De Zeven Provinciën (1953)


Laatst aangepast: 15-02-2022

De twee kruisers Hr.Ms. De Ruyter en Hr.Ms. De Zeven Provinciën zijn de laatste kruisers van de Koninklijke Marine. Het waren -in een tijd van tweedehands schepen uit het buitenland- de grootste naoorlogse marineschepen van Nederlandse makelij. Jarenlang waren het naast vliegkampschip Hr.Ms. Karel Doorman vlaggenschepen van de Nederlandse vloot. De bouw van beide schepen ving aan voor de Tweede Wereldoorlog, maar zij kwamen pas in dienst in 1953. Na twintig jaar werden ze verkocht aan Peru.

Voor de lichte kruiser Hr.Ms. De Ruyter, uit 1936 en gezonken tijdens de Slag in de Javazee in 1942, zie hier.


Ga direct naar specificaties (onderaan deze pagina).

Kruiser De Zeven Provinciën
Hr.Ms. De Zeven Provinciën na de verbouwing. (Foto: Koninklijke Marine)

Van acht slagschepen tot opheffing
Op 19 mei 1939 werd op de werf van de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij de kiel gelegd van "kruiser 1939". Deze nieuwe kruiser was bedoeld ter vervanging van de kruiser Hr.Ms. Sumatra (Javaklasse), die in 1925 in dienst was gesteld. Een half jaar later op 5 september 1939 werd "kruiser 1938" op stapel gezet bij de Schiedamse werf Wilton Fijenoord. Dat was de vervanger van Hr.Ms. Java.

Tot zover een heel logisch en ordelijk verhaal. Want wat op het eerste gezicht lijkt op een heel soepele vervanging van twee oude kruisers door twee nieuwe, was het eigenlijk een mager resultaat na een decennialange maritieme en politieke worsteling.



Nederland was tot de Tweede Wereldoorlog de op één na grootste koloniale macht ter wereld. Het eilandenrijk Nederlands-Indië was immers zo groot als heel Europa. Vanaf ongeveer 1902 kreeg men in Indië steeds meer het gevoel dat Japan met een begerig oog naar het olierijke Indië keek, en dat een aanval door Tokyo vroeg of laat een keer moest komen. Vanaf dat moment begon men zich onder andere bij de marine theoretisch voor te bereiden op een strijd met Japan.

Japan bleek in die periode verrassend sterk op maritiem vlak (zie de Slag bij Tsushima in 1904) en Nederland moest daar iets tegenover zetten, wilde het de strijd met vertrouwen kunnen aangaan. Op gebied van materieel was de Koninklijke Marine echter nog lang niet zover. In de jaren '10 werd daarom begonnen aan de opbouw. Een Staatscommissie koos voor een vloot met acht slagschepen, maar de Eerste Wereldoorlog gooide roet in het eten: financiële tekorten en een steeds sterkere roep om ontwapening. De bouw van Hr.Ms. Java en Sumatra werd jarenlang stilgelegd. Toen werd besloten ze toch af te bouwen, was de techniek bij andere landen alweer een stuk verder en de beide kruisers verouderd.

De discussie over de defensie van Nederland en Indië woedde voort, ondanks de financiële bloei in die periode. Zelfs de roep tot opheffing van de marine klonk. De weerstand tegen versterking werd steeds groter en men wist een nieuw voorstel, de Vlootwet in 1922, te stoppen. Dit minder ambitieuze plan met aan het hoofd 4 kruisers werd met een verschil van één stem in de Tweede Kamer afgewezen. De regering viel. Maar het probleem was niet opgelost. Sterker, de dreiging nam toe en het marinematerieel werd ouder.

Nederlands Indië
Nederlands-Indië in vergelijking met Europa. Voor de verdediging van dit uitgestrekte gebied moest de Koninklijke Marine het doen met een klein aantal schepen.

Vlootplan Deckers 1930
In 1930 kwam minister van Marine Deckers met een nieuw plan voor aanbouw van marineschepen. Dit was weer de helft van de Vlootwet, maar ook Deckers kreeg de handen niet op elkaar. De linkse politieke partij SDAP en "Kerk en Vrede" verzamelden anderhalf miljoen handtekeningen tegen het plan. Toch werd Deckers' voorstel aangenomen, al was het een richtlijn en belemmerde het verdere bezuinigingen niet.

Wel schreef Deckers in zijn plan over de vervanging van de kruisers Java en Sumatra, hij zei hierover: "In het aan de Kamer overgelegde schema van aanbouw heb ik echter gemeend rekening te moeten houden met de mogelijkheid van een vroegere vervanging van een der kruisers, omdat die kruisers al in 1916 op stapel gezet zijn; vandaar dat in dat schema al voor 1938 een eerste termijn wordt uitgetrokken; het is echter heel wel mogelijk - het is maar een schema, waarvan ook de Regeering eventueel kan afwijken - dat vervanging vóórdat de volle levensduur van 20 jaar bereikt is, niet noodig zal zijn en dan zou met de vervanging van den eersten kruiser eerst in 1940 begonnen behoeven te worden(...)"

Met het plan van Deckers werd formeel de basis gelegd van de kruisers De Zeven Provinciën en De Ruyter. Maar toch waren nieuwe kruisers nog niet vanzelfsprekend, want diverse commissies waren bezig met plannen voor extra bezuinigingen op defensie, de commissie Kan boog zich zelfs over het opgeven van kruisers ten faveure van vliegtuigen. Toen het rapport van die commissie in 1936 uitkwam, was het dreigingsbeeld dusdanig gewijzigd dat nieuwe bezuinigingen minder gewenst waren. Duitsland, Italië en Japan waren reeds met oorlogshandelingen begonnen. Al hoopte Nederland door neutraal te blijven opnieuw een grote oorlog te kunnen ontlopen.

De defensiebegroting werd opgehoogd en de kruiserdiscussie verschoof van "wel of geen kruisers" naar "wanneer moeten de oude vervangen worden". De eerder aangehaalde toelichting van Deckers over de vervanging van de kruisers maakte de discussie niet makkelijker; het bood voor ieder wat wils. Zo zei minister van Defensie Colijn (tevens minister-president) op 15 december 1936 in de vergadering van de Tweede Kamer over de begroting van 1937: "Over vernieuwing van wat bestaat (...) behoeft men op dit oogenblik nog niet te beslissen. Dat is nog lang niet aan de orde; dat zal te zijner tijd door de Regeering en de Staten-Generaal moeten worden bepaald. Wanneer men met een 20-jarigen levensduur van den kruiser rekent na zijn indienststelling - en dat is de tijd, die er in het algemeen voor genomen wordt - dan is er eerst in 1942 en in 1943 noodzaak om een kruiser op stapel te zetten, (...)." Om zijn stelling te onderbouwen refereerde Colijn aan de toelichting van Deckers. Over de leeftijd van de oude kruisers zei Colijn: "dat feit heeft men te aanvaarden; iedere vloot heeft nieuw materieel, maar ook oud, minder modern materieel." Wel voegde Colijn aan zijn betoog toe dat kruisers niet gemist konden worden.

Weer verstreek kostbare tijd, terwijl andere landen hun marine en landmacht versterkten. De taal en handelingen van Hitler werden oorlogszuchtiger, Japan trok China verder binnen, Spanje dreigde koopvaardijschepen in beslag te nemen. De regering besloot de vervanging van de oude kruisers te vervroegen. Aan de linkerzijde van het politieke spectrum werd echter hevig geprotesteerd; zij vreesden geen vervanging maar uitbreiding naar vijf kruisers. Die vrees was gegrond. Minister van Defensie Van Dijk beweerde dat dat niet de bedoeling was, terwijl hij juist met de marinestaf had besproken dat ze de Java en Sumatra voorlopig niet zouden vervangen.

Hoe dan ook was het pad naar de twee nieuwe kruisers in gang gezet. De kosten werden geraamd op 18,5 tot 20 miljoen gulden.

In juni 1938 tekende minister van Defensie Van Dijk de contracten met de RDM en Wilton Fijenoord voor de bouw van in totaal twee kruisers. De twee kruisers zouden in februari en mei 1942 in dienst worden gesteld. De kosten waren 30 miljoen gulden in totaal.



Het vooroorlogse ontwerp
De twee schepen waren ontworpen door Ir. G. 't Hooft, chef van het bureau scheepsbouw van de marine. Al in 1936 waren de eerste besprekingen gestart, toen het contract werd getekend was veel voorbereidend werk al uitgevoerd en was materiaal al besteld. Met het ontwerp borduurde 't Hoofd voort op zijn vorige werk: Hr.Ms. De Ruyter (1936). Indertijd hadden de Nederlandse marineschepen veel overeenkomsten met typisch Duitse ontwerpen, zo ook de nieuwe kruisers.

De twee kruisers waren in het ontwerp 185,7 meter lang en 17,5 meter breed. De maximale waterverplaatsing was 10.795 ton. Bemanningsleden: 475.

De schepen zouden modern worden. In eerste instantie zouden de kruisers 8 kanons van 15cm als hoofdbewapening krijgen in vier dubbeltorens. Dankzij de modernste technieken konden echter drielingtorens worden gemaakt met een geringe vermeerdering van kosten en gewicht. Waardoor de Kijkduin en De Zeven Provinciën ieder 10 kanons van 15cm zou krijgen: twee drielingtorens en twee dubbeltorens. Dat zou een aanzienlijke toename van de gevechtskracht zijn.

Bij Bofors in Zweden werd de bestelling voor de kanons gedaan.

De kruisers zouden bovendien worden voorzien van twee katapults voor watervliegtuigen en zes torpedobuizen voor torpedo's tegen oppervlakteschepen. In één machinekamer stond de volledige voortstuwing opgesteld in de vorm van Parsons turbines met een vermogen van 78.000 pk. De twee zouden daar 32 knopen mee moeten halen. Radar was in die tijd nog niet beschikbaar.

In Duitse handen
"Kruiser 1938", inmiddels de "De Zeven Provinciën" genaamd, zou het eerste schip worden. De werf Wilton Fijenoord kon echter niet op het gehoopte moment beginnen door de aanleg van een nieuwe bouwhelling. Daardoor was het RDM met de Kijkduin, die in mei 1939 als eerste de kiel legde van de nieuwe klasse.

De bouw van de schepen verliep voorspoedig. Wilton Fijenoord wist de RDM in te halen en in mei 1940 was 25% van het casco van de De Zeven Provinciën gereed. De RDM had na een jaar bouwen het casco van de Kijkduin voor 12% af. Desondanks zou geen van beide werven de schepen in 1942 gaan opleveren.

Op 10 mei 1940 viel Duitsland binnen. De bouw kwam met een brute klap tot stilstand. Februari 1942 zou niet een feestelijke maand worden waarin de eerste van een nieuwe kruiserklasse in dienst zou worden gesteld, maar de ondergang van de Nederlandse vloot. De Koninklijke Marine moest het in de oorlog doen met twee oude kruisers en de moderne Hr.Ms. De Ruyter uit 1936, die alledrie tijdens de Tweede Wereldoorlog op de zeebodem eindigden.

De twee kruisers in aanbouw kwamen te laat en het was te weinig.

De Nederlandse marine zag de twee kruisers in aanbouw als verloren. De Duitsers hadden daarentegen een fraaie oorlogsbuit in handen en gaven de Nederlandse scheepswerven de opdracht om de kruisers af te bouwen. Net als bij andere Nederlandse schepen in aanbouw, nam de Kriegsmarine de contracten inclusief betalingen van de Koninklijke Marine over en wist zo het Nederlandse werfpersoneel weer aan het werk te krijgen. Meerdere Nederlandse marineschepen kwamen zo in Duitse dienst.

De Kriegsmarine had voor de kruisers een nieuw ontwerp gemaakt en noemde ze KH 1 en KH 2 (Kreuzer Holland). De KH 1 moest een opleidingskruiser worden. De belangrijkste wijziging aan de romp was een nieuwe boegvorm. De Duitsers hadden namelijk ervaren dat schepen met de gebruikelijke rechte boeg veel water over de bak kregen en vooral op de Atlantische Oceaan was dat niet goed voor bemanning en kanons. De boeg van De Zeven Provinciën werd verbouwd tot een Atlantikbug (Atlantische boeg) en werd hierdoor 1,62 meter langer.

Veel materiaal was nu schaars en moest uit Duitsland komen. De Zweedse Boforskanons zouden in ieder geval niet meer geleverd worden; wat gereed was, werd geplaatst op de Tre Kronorklasse kruisers van de Zweedse marine. Daarom werd voor de KH 1 gekeken naar de acht 15cm kanons in vier dubbeltorens van de geannuleerde Duitse M-klasse kruisers. KH 2 zou kleine kanons van een afgebroken slagschip krijgen.

Ofschoon de werven wel doorgingen met de bouw, het doel van de Kriegsmarine om de schepen in '42 in dienst te kunnen nemen werd niet gehaald. Het materiaal was niet alleen schaars, de bouw werd ook met opzet vertraagd.

In 1944 zagen de bezetters dat de oorlog eerder af zou lopen dan de kruisers gereed zouden zijn. Op 24 december 1944 besloten ze daarom de nauwelijks gevorderde romp van de KH 1 (eerder De Zeven Provinciën) van Wilton Fijenoord te water te laten en als blokschip in de Nieuwe Waterweg te laten afzinken.

Dat plan slaagde ook niet; de Duitsers vertrokken en lieten de rompen onafgebouwd achter.

Wederopbouw
Toen de Koninklijke Marine in 1945 weer terug kwam in Nederland, trof het de twee kruisercasco's aan en besloot ze af te bouwen. In juni 1945 kregen de scheepswerven de opdracht de casco's te conserveren en de status te rapporteren. Op 18 december 1946 werd door de minister van Marine officieel goedkeuring verleend aan afbouw van de kruisers. De verwachting was aanvankelijk dat de schepen dan in 1948 gereed zouden zijn.

De KM had echter een aantal wijze lessen geleerd. De bouw van de kruisers Java en Sumatra was immers tijdens de Eerste Wereldoorlog stil komen te liggen, toen ze na afloop werden afgebouwd bleken ze verouderd doordat de ontwikkelingen tijdens de oorlog in een stroomversnelling waren geraakt. Dat ging de KM geen tweede keer gebeuren. Dus voor aan de afbouw zou worden begonnen, moest de situatie grondig worden bestudeerd.

De Britse marine wilde de Nederlandse evenknie wel helpen bij de opbouw. Britse officieren kwamen naar Rotterdam om te adviseren over de werven en een Nederlandse delegatie stak in 1946 de Noordzee over om zich bij te laten praten over de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van marinescheepsbouw. Daar bleek hoe snel de wereld was veranderd in 5 jaar. Er moest een geheel nieuw ontwerp komen voor de kruisers.

Illustratie kruiser
De hernieuwde kennismaking met het grote publiek van de nieuwe kruisers. Voor de Alle Hens tekende Stoker III M. Cobben de nieuwe kruiser, "op basis van verstrekte gegevens", aldus de redactie in 1949. (Illustratie: M. Cobben, bron: Alle Hens december 1949)

Nieuw ontwerp
De taken van de kruisers waren oorspronkelijk het op afstand verkennen van de vijandelijke vloot, waarna slagschepen de strijd konden aangaan. De rol van slagschepen was echter uitgespeeld en kruisers namen hun taak over.

Radar had zich bewezen en op de kruisers kon het nieuwe wonder niet ontbreken. Dat betekende wel een grondige wijziging van het ontwerp, niet alleen van de opbouw, apparatuur en centrales, maar ook door de grote toename van gewicht hoog in het schip.

Een belangrijke les betrof de voortstuwing. Het idee van één machinekamer werd verlaten, omdat was gebleken dat schepen met één treffer tot stilstand konden worden gebracht. Twee volledig gescheiden voortstuwingseenheden werden ontworpen; er kwam niet één maar er kwamen twee schoorstenen op de kruisers te staan. Ook werden de dieselgeneratoren verspreid door het schip, zodat de stroomvoorziening niet zomaar uitgeschakeld zou kunnen worden. De ontwerpers verlieten ook de oude zware rubber-loodkabels met 220 V gelijkstroom en kozen voor 440 V draaistroom.

In het nieuwe ontwerp ontbraken ook de torpedo's (die waren eerder bedoeld voor oppervlakteschepen) en de katapults voor vliegtuigen. Een stuur- en bakboord dieptebomrails naast de vlaggenmast achteruit, werden toegevoegd aan het geheel.

Het aanpassen van een oud ontwerp op basis van nieuwe ontwikkelingen was vooral lastig doordat de scheepsbouwkundig ingenieurs met casco's zaten. Een scheepsontwerp is een compromis, een ingewikkelde puzzel waarbij de ene beslissing gevolgen heeft voor de andere. Dat is onder andere op te vangen door de romp te wijzigen. Dit trucje konden de ontwerpers niet toepassen.

Zij braken het hoofd over de toevoeging van nieuwe zware onderdelen zoals radars en apparatuur. Ook maatregelen om de kruisers beter bestand te laten zijn tegen onderwaterexplosies hadden als gevolg dat de waterverplaatsing van de kruisers steeds toenam. Om te voorkomen dat de schepen instabiel zouden worden, moest op andere plaatsen bezuinigd worden. De ontwerpers gingen zelfs zo ver dat zij op de stoelen in het officierenverblijf 3kg per stoel bespaarden.

Uiteindelijk werd de maximale waterverplaatsing 11.926 ton.

De nieuwe apparatuur had niet alleen gevolgen voor het gewicht, maar ook voor de kosten. Het nieuwe ontwerp werd beduidend duurder. De kosten voor het totale project werd geschat op 43 miljoen gulden.

Trots, maar niet tevreden
De kruisers waren ook de eerste grote Nederlandse marineschepen die in Nederland waren gebouwd en ontworpen. Velen waren daar maar wat trots op. Toch was de KM niet tevreden over de kruisers en de onderzeebootjagers, en besloot bij de aanbesteding van de Van Speijkklassefregatten te kiezen voor een bestaand ontwerp uit het buitenland. Pas daarna, met de GW-fregatten, werd het in eigen land ontwerpen en bouwen weer voortgezet.

Meer bemanningsleden
Door nieuwe systemen als radars, sonars en nieuwe vuurleiding was veel meer personeel nodig; geen 475 maar 900 bemanningsleden. Zij moesten natuurlijk ook slapen en eten, maar met zoveel extra bemanningsleden was in het oorspronkelijke ontwerp geen rekening gehouden. Noodgedwongen besloot de marineleiding het bakkensysteem (bemanning is ingedeeld in bakken en eet uit hun bak in hun verblijf) te vervangen door het Amerikaanse cafetariasysteem (niet eten in slaapverblijven, maar als in een kantine). In het Cafetaria, waar de matrozen en korporaals eten, was plaats voor 265 man. De uitvoering was volgens de Alle Hens van december 1952 "hypermodern" met roestvrij stalen servies, liften om het naar de bordenwasserij te brengen, rolluiken om het Cafetaria op te delen, voorzieningen voor filmvertoningen. De wc's en wastafels waren ook van staal. En ook de toko was modern: er stond een heuse "consumptie-ijsmachine".

Hoe dit uitpakte kunt u wat verder hier beneden zien in het ooggetuigenverslag van Piet de Betué.

Dit personeel moest volgens de nieuwe eisen wel beschermd worden tegen een nieuw wapen: de atoombom. In 1946 was bepaald dat de dekhuizen, schoorstenen en andere opbouw zoveel mogelijk gestroomlijnd vormgegeven moest worden. Dat had alles te maken met de drukgolf van een kernbom. De werkplekken van de bemanning moesten zoveel mogelijk beschermd zijn met staal en moesten gasdicht afsluitbaar zijn.

De bemanning bestond overigens niet alleen uit de bekende machinisten en kanonniers. De opsomming van ruimten aan boord in de Alle Hens van december 1952 geeft een mooi beeld van de diversiteit van beroepen op een kruiser: "een hyper moderne wasserij en strijkerij, schoenmakerij, kleermakerij en last but not least een scheersalon waar drie man tegelijk geholpen kunnen worden." De opsomming was daarmee niet volledig, want het maandblad vervolgt met de ziekenboeg. "De ziekenboeg is modern ingericht en van luchtbehandeling (air conditioning) voorzien, hij ligt in strijd met zijn naam op het hoofddek midscheeps aan SB [stuurboord, JK]. Aan de eigenlijke ziekenboeg grenst een badkamer, onderzoekkamer, operatiekamer, tandheelkundige kamer en apotheek."

Destijds mocht men aan boord van marineschepen nog drank nuttigen op zee. De kruisers konden in ieder geval genoeg meeneemen; ze hadden maar liefst vijf bierbergplaatsen.

Kruiser De Ruyter
Kruiser Hr.Ms. De Ruyter. (Foto: Koninklijke Marine)

Weer een naamswisseling
Na de Tweede Wereldoorlog bouwden Wilton Fijenoord en RDM de kruisers volgens het nieuwe ontwerp af. Het zouden de laatste Nederlandse marineschepen zijn met klinkwerk van betekenis, tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het lassen van schepen gebruikelijk en verdwenen de klinknagels.

Twintig jaar na het vlootplan Deckers werd op 22 augustus 1950 ook het schip dat in aanbouw was bij de RDM tewatergelaten. Dit gebeurde door Koningin Juliana. Behalve een tewaterlating was het ook een naamswijziging, of zelfs een naamswisseling. De beide kruisers hadden al vele namen gehad, maar om de verwarring compleet te maken, werd nog een laatste wisseltruc uitgevoerd.

Kruiser 1938 (Wilton Fijenoord) zou de eerste kruiser moeten zijn en kreeg de naam De Zeven Provinciën. Kruiser 1939 werd gebouwd door de RDM en werd Kijkduin genoemd, maar even later toch Eendracht. Omdat tijdens de Tweede Wereldoorlog de kruiser De Ruyter uit 1936 tot zinken was gebracht, werd -bij Koninklijk Besluit- in 1947 de naam Eendracht vervangen door De Ruyter. Als eerbetoon.
Wilton Fijenoord was echter bouwer van eerdere marineschepen met die naam en vroeg om een naamswisseling, zodat zij drie De Ruyters op hun naam konden schrijven. Dat gebeurde op 22 augustus 1950; beide kruisers wisselden van naam, die zij tot de verkoop aan Peru behielden.

RDM Wilton Fijenoord
Kiellegging 19 mei 1939 Kiellegging 5 september 1939
1938 Kruiser 1939 1938 Kruiser 1938
1939 Kijkduin 1939 De Zeven Provinciën
1939/ 1940? Eendracht De Zeven Provinciën
1940/ 1941 KH 2 1940/ 1941 KH 1
1945 Eendracht 1945 De Zeven Provinciën
1947 De Ruyter De Zeven Provinciën
1950 De Zeven Provinciën (C802) 1950 De Ruyter (C801)
1978 Aguirre 1973 Almirante Grau


Bijna gereed
Nu beide kruisers in het water lagen, was men er nog niet. De kruisers zouden in 1953 gereed moeten zijn, maar daarna moesten de sensoren en commandosystemen nog geïnstalleerd worden, deze waren flink vertraagd. De schepen konden niet voor 1955 operationeel zijn. De Koninklijke Marine groeide in die tijd hard en twee nieuwe bemanningen van in totaal dik 1.500 personen, trokken een zware wissel op het personeelsbestand. Ingebruikname van de kruisers had directe gevolgen voor de Karel Doorman, die verbouwd werd en ook moest proefvaren. Dat kon alleen als de kruisers om en om zouden gaan proefvaren.

De proefvaarten liepen vrij voorspoedig, maar door de vele innovaties kreeg men te maken met diverse problemen. Een aantal kon opgelost worden. Zo moesten de achterste masten verplaatst worden en er moesten nieuwe schroeven gemaakt worden. De bewoonbaarheid was een punt van zorg, de bemanningslijst was door de nieuwe apparatuur immers enorm toegenomen, maar dat kon worden "opgelost" door in vredestijd met gereduceerde bemanning te varen.



De kruiser van Wilton Fijenoord werd door de Duitsers in de oorlogsjaren voorzien van een nieuwe boeg, omdat het schip met de oude teveel water over de bak zou krijgen. Dat bleek bij de tweede kruiser tijdens de proefvaart; nu moest ook De Zeven Provinciën een nieuwe boeg.

Al snel bleek ook dat de kruisers -net als de jagers van de Hollandklasse- de maximale vuursnelheid van de 15cm kanons niet konden halen. De aanvoer vanuit de munitiebergplaatsen kon het tempo niet bijbenen. De 57mm kanons hebben nooit goed gefunctioneerd.

In de pers kwam echter een zeetje te staan over de proefvaart van Hr.Ms. De Ruyter. Het Friese dagblad "Ons Noorden" schreef op 27 maart 1953 dat bij de bouw van de De Ruyter "grove fouten" waren gemaakt. Deze waren volgens de krant aan het licht gekomen tijdens de proefvaart; "De Koninklijke Marine is opgescheept met een drijvend wrak." Er volgden kamervragen, maar De Ruyter had geruime tijd 28 knopen gevaren op twee ketels. Het sensatie-artikel werd een paar dagen later door andere kranten doorgeprikt.



Later, na de proefvaarten, volgden de tests van de nieuwe sensoren en commandosystemen. De radars werkten uitstekend en de kruisers wisten vliegtuigen waar te nemen voordat andere eenheden dat konden, maar het verwerken van koers, vaart en hoogte van grote aantallen vliegtuigen was in de commandocentrale met de vetpotloden niet bij te houden.

Op 18 november 1953 werd Hr.Ms. De Ruyter (WF) als eerste schip in dienst gesteld. Hr.Ms. De Zeven Provinciën (RDM) volgde op 17 december 1953.

De kosten waren door de vele aanpassingen, vertraging en naoorlogse inflatie gestegen naar 126 tot 190 miljoen gulden voor het hele project.


Indienststelling van kruiser Hr.Ms. De Ruyter.

Wapensystemen en sensoren in 1953
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond in kringen rond de marinestaf een hevige discussie over de wapensystemen. Moest de marine kiezen voor tijdens de oorlog bewezen kanons uit Engeland of nieuwe, niet beproefde kanons van Bofors uit Zweden? Moesten de kruisers zich richten op het zeedoel gevecht of tegen "luchttorpedo's"?

Uiteindelijk koos de marine in 1946 voor de geavanceerde Bofors die hoge vuursnelheden kon halen (hoger dan de aanvoer kon bijhouden) en sensoren van Hollandse Signaal Apparaten (HSA). HSA kwam mede in beeld doordat Nederland na de oorlog -in verband met de financiële positie- moeilijk grote aankopen in het buitenland kon doen. Ook koelinstallaties werden bijvoorbeeld bij Nederlandse firma's besteld. De samenwerking met HSA heeft later echter veel opgeleverd.

De hoofdbatterij van de kruisers bestond oorspronkelijk uit vier dubbeltorens (twee voor en twee achter) met Bofors 15,2 cm kanons. De wapens konden per loop (afhankelijk van het type granaat) maximaal 10 tot 15 schoten per minuut lossen. De granaten wogen 45,8 kilo per stuk (excl. 32,6 kilo kruit) en werden maximaal over afstand van 26 kilometer geworpen.

Met de sensoren van de kruisers begon Holland Signaal aan een succesvolle reeks. Van de LW-01 luchtwaarschuwingsradar en DA-01 doelaanwijsradar zouden later regelmatig nieuwe varianten verschijnen, die vervolgens ook naar het buitenland geëxporteerd werden. De LW-01 was een 2D radar; hoogte moest apart gemeten worden met de VI-01 hoogteradar.

Ooggetuigenverslag Piet de Betué
Het leven aan boord van een kruiser wordt in maar weinig boeken treffender -voor zover dat nu is na te gaan- en grappiger weergegeven dan in "Keesje gooien voor Hare Majesteit". Met toestemming van de auteur, oud-Radio Afstand Peiler Plotter (vergelijkbaar met het huidige matroos ODOPS) Piet de Betué, enkele passages.

De zeventienjarige De Betué stond, na zijn opleiding bij de Navigatie Gevechts Informatie School (NAVGIS), in maart 1955 voor de valreep van zijn nieuwe en eerste schip: Hr.Ms. De Ruyter. "Toen ik mijn nieuwe schip voor het eerst van dichtbij zag, stokte me de adem in de keel. De De Ruyter was zo groot en ze verhief haar kolossale opbouw zo hoog in de lucht dat het onmogelijk leek da ze ooit van haar plaats zou kunnen komen."

De kruiser was niet alleen erg groot, maar was ook volgepropt met de laatste techniek. "Daarvoor was ruimte nodig en ook veel meer mankracht dan men in die tijd had geraamd. De prijs was een ver ondermaatse accommodatie voor de bemanning. De ongeveer 950 opvarenden waren samengeperst in veel te kleine verblijven, waar van enig comfort totaal geen sprake was. De matrozen, machinisten, koks, hofmeesters, kanonniers, seiners, telegrafisten, ziekenverplegers en alle mogelijke soorten monteurs sliepen in grote slaapverblijven met opklapbare kooien, waarvan er drie boven elkaar waren geplaatst. De tussenruimte was zo krap dat je in de meeste niet rechtop kon zitten. Alle verblijven bevonden zich onder- of op de waterlijn en bezaten dus ook geen patrijspoorten. Verse lucht werd aangevoerd door een kilometers lang verversingssysteem waarvan de pijpen langs de plafonds liepen."

"Zo gingen er 110 man in een rumte die ongeveer even groot was als een rijtjeshuis. (...) En dat kon je goed ruiken." Desondanks had De Betué er de tijd van z'n leven. En ook de geur viel verder alles mee; de lucht van olie, touw en zeewater die voortdurend door de rest van het schip hing was voor hem als een parfum.

"De enige plekken waar je iets anders kon doen dan naar bed gaan -wat trouwens vóór negen uur 's avonds niet was toegestaan!- waren de toko (het scheepswinkeltje) en het cafetaria. Bij de toko verzamelde zich iedere avond een groot aantal schepelingen die 'een potje kwamen lurken' en waar moppen werden verteld of sterke verhalen uitgewisseld. (...) Schrijven, lezen of studeren moest in het cafetaria gebeuren, maar daar was het altijd vrij druk en het lezen van een boek of het schrijven van een brief vereiste een buitengewoon concentratievermogen."

De slaapverblijven voor onderofficieren en officieren waren minder massaal. De onderofficieren sliepen in verblijven van 5 tot 24 personen, officieren in 2 of 4 persoonshutten. De commandant van het schip en de eskadercommandant (indien aanwezig) hadden hun woon- en werkverblijf in de dekopbouw achteruit. Het officierenverblijf de Longroom was eveneens achterin het schip.

De Betué in zijn boek: "Er heerste op de kruiser een tamelijk strenge discipline. Het leven aan boord van zo'n gecompliceerd en overvol schip was een ingewikkelde toestand, die alleen in goede banen was te leiden door toepassing en naleving van een groot aantal regels en voorschriften. (...) Dit aspect van van het bestaan binnen de samenleving op de De Ruyter werd bedreigd door twee dingen. Aan boord van de De Ruyter kwam erg veel verveling voor. De samenstelling van de bemanning was afgestemd op de zwaarste oorlogsomstandigheden. Als alles draait, zeiden wij altijd, heeft iedereen een baan. Maar dat was bijna nooit zo. De De Ruyter bevond zich, behalve tijdens grote oefeningen, in een toestand van betrekkelijke rust en dan waren er een groot aantal mensen aan boord feitelijk overbodig. Bij sommigen uitte zich dat in een verhoogde -en eigenlijk ook abnormale- interesse in overtredingen van de regels en voorschriften."

's Ochtends kon het vooral bij de wasplaatsen "een gedrang van jewelste zijn," schreef De Betué. "Schaften deed je in het cafetaria. Aan de balie haalde je een stalen 'plate', een mok thee en zoveel brood als je wilde. Kaas en worst werd ook aan de balie uitgedeeld maar zoet broodbeleg, zoals gekleurde hagelslag (door ons technicolor genoemd) en boter vond je op de tafels. Alles was altijd in ruime mate verkrijgbaar en van goede kwaliteit, vooral het brood dat uit onze eigen scheepsbakkerij kwam."

De Ruyter
Hr.Ms. De Ruyter. (Foto: Koninklijke Marine)

Reizen en gebeurtenissen
Doordat de kruisers niet gereed waren voor de Tweede Wereldoorlog, werden ze daarna in een "oorlog" ingezet waarbij zij vooral laag in het geweldspectrum actief waren. Ze vormden weliswaar een afschrikking, maar het bleef vooral bij oefenen, vlagvertoon en hulpverlening. Echte ernstinzet zoals Korea, het conflict met Indonesië en de Golfoorlog ging aan de kruisers voorbij.

Wel hebben ze vele reizen gemaakt, voornamelijk voor oefeningen en vlagvertoon. Ook leverden zij noodhulp waar nodig. In dit overzicht een korte impressie.

Op 28 maart 1956 schreef De Telegraaf over een gedeserteerde Legionair, die in 1953 ruim twee maanden als verstekeling meevoer aan boord van Hr.Ms. De Zeven Provinciën. Jelle Bakker (30) besloot in Algerije, voor de tweede keer, te deserteren uit het Franse Vreemdelingenlegioen en kreeg de kans om aan boord van de kruiser te sluipen. Elf dagen kreeg hij eten van een matroos. Eenmaal bij Gibraltar kon de verstekeling, in matrozenuniform, zich ongemerkt door het schip bewegen. In Rotterdam glipte hij ongezien van boord.

In mei 1955 kregen de bezoekers aan de Vlootweek in Amsterdam de kans om één van de nieuwe kruisers te bezoeken. Hr.Ms. De Ruyter lag in onze hoofdstad en was open voor publiek.

Op 19 september 1955 vertrok Hr.Ms. De Ruyter naar de Nederlandse Antillen. Daar stapten koningin Juliana en prins Bernhard aan boord om verschillende eilanden te bezoeken.

In juli 1956 werd Hr.Ms. De Zeven Provinciën met onderzeebootjagers Hr.Ms. Friesland en Hr.Ms. Zeeland naar Leningrad gestuurd voor een beleefdheidsbezoek. De drie schepen waren nieuw en om te voorkomen dat de Sovjetunie direct met de Nederlandse innovaties aan de haal ging, werden de geheime NAVO-apparatuur en codeboeken van boord gehaald, andere zaken werden afgeschermd. De radars mochten niet worden bijgezet (anders zouden de Sovjets de uitzendingen kunnen opnemen voor hun databases) en de navigatieradars kregen tijdelijk andere instellingen.
Aan boord van De Zeven Provinciën werd een donkere kamer ingericht om foto's van de Marine Inlichtingendienst (MARID) en van "gelegenheidsspionnen" uit de bemanning direct te kunnen ontwikkelen. Ook kreeg men de opdracht om schroefgeruis van Russische eenheden op te nemen voor de Nederlandse databases.

Op 26 augustus 1958 om 0604 uur liep Hr.Ms. De Zeven Provinciën bij het binnenvaren van de haven op het westelijk havenhoofd van Den Helder aan de grond. 24 uur later kon het worden losgetrokken door sleepboten. De materiële schade was licht, de imagoschade groter. De kruiser was een dag eerder vertrokken, maar een ernstige lekkage in de stuurboord hoofdmachinestoomleiding deed het commando besluiten terug te keren voor reparaties. De eerste kans ivm hoog water was 's ochtends vroeg. Op één schroef liep de kruiser binnen, maar baggermolens in de havenmonding en in de lichtenlijn en de Texelseboot op ramkoers bemoeilijkten de aanloop. Volgens de Marineraad liet de commandant van de kruiser op dat moment het schip te vroeg stuurboorduit gaan, waardoor het in de midscheeps vast raakte.

Smaldeel I met aan het hoofd Hr.Ms. De Ruyter, en onderzeebootjagers Hr.Ms. Drenthe, Overijssel, Gelderland, het fregat De Bitter en de onderzeeboot Zwaardvis, verliet Den Helder op 2 februari 1960. De schepen zetten koers naar de Middellandse Zee. Op 1 maart 1960 was het ter hoogte van Gibraltar toen het bericht kreeg vanuit Nederland om met spoed naar Marokko op te stomen om hulp te verlenen na de aardbeving in Agadir. In de stad met 40.000 inwoners was geen huis meer intact, 15.000 mensen waren omgekomen. Samen met de Franse marine verleende het Nederlandse smaldeel (plus inmiddels Hr.Ms. Limburg) noodhulp. In het jaar 2000 (!) ontvingen de bemanningsleden het Draaginsigne "Agadir 1960".

aardbeving Agadir
Nederlands marinepersoneel draagt iemand weg die uit de puinhopen van Agadir, Marokko, werd gehaald. (Foto: Koninklijke Marine)

Hr.Ms. De Zeven Provinciën was op 6 juli 1961 één van de 30 marineschepen bij de Vlootrevue voor de kust van Scheveningen ter gelegenheid van de glorieuze thuiskomst van de vloot na de Vierdaagse Zeeslag in 1666.

Hr.Ms. De Ruyter kwam op 21 november 1964 nabij Barcelona in aanvaring met het Spaanse schip Mallor Quin. Het tachtig jaar oude scheepje zinkt, zes personen konden gered worden, maar één persoon kwam om het leven. Op 7 september 1964 vertrok Hr.Ms. De Zeven Provinciën aan zijn eerste reis als geleidewapenkruiser. Bestemming: Dakar.

In 1969 was Hr.Ms. De Zeven Provinciën nabij Sint Maarten toen een opstand uitbrak op het nabijgelegen Britse eiland Anguilla. De Zeven zette mariniers op het Nederlandse eiland af ter versterking, mochten gewapende eilandbewoners vanaf Anguilla oversteken.

In 1966 belandde de Hr.Ms. De Zeven Provinciën in een storm op zee. Bemanningsleden die op de bak het anker zeevast aan het zetten waren, werden verrast door een overkomende golf in de Straat van Messina. De eerste officier en de opperschipper kwamen daarbij om het leven.

Vlagvertoonreis Amerika door Hr.Ms. De Zeven Provinciën de onderzeebootjagers Amsterdam, Drenthe en Holland vanaf 5 februari 1973.

Verwapening
In 1956 wees staatssecretaris van Marine vice-admiraal b.d. Moorman erop dat het tijdperk van het kanon, stoomturbines en motoren werd afgesloten. Geleide projectielen, nucleaire voortstuwing en kernwapens kwamen er aan, en de marine moest zich daar op voorbereiden. Voor wat betreft het geleide wapenvraagstuk, was de KM al een paar jaar bezig. Een eerste poging tot samenwerking met Groot-Brittannië op het gebied van Britse raketten en Nederlandse radars liep op niets uit.

In de Verenigde Staten was echter de kruiser USS Boston omgebouwd tot geleidewapenkruiser met Terrier-raketten tegen luchtdoelen. De contacten tussen Nederland en de VS waren goed en de KM stuurde een kruiser en een onderzeebootjager naar Norfolk. De Amerikanen waren onder de indruk van het geschut en de Nederlandse radars. Zij kregen direct te horen dat Nederland interesse had in de Amerikaanse raketten. In de decennia na de Tweede Wereldoorlog werkten de Amerikanen hard aan opbouw van de krijgsmachten in Europa. De Nederlandse delegatie doelde daarom niet op aanschaf van de Terriers, maar wilde ze op kosten van de Amerikaanse marine. De VS bevestigden dat volgens de NAVO de Nederlanders over twee geleidewapenkruisers zou moeten beschikken, maar hield de boot nog even af.

In 1958 was Nederland in onderhandeling met de VS over diverse systemen voor de marine, waaronder vliegtuigen. Niet alles werd ons land even makkelijk toegeschoven, maar de Terriers bleken nu geen probleem. De Amerikanen boden voor beide kruisers een systeem aan ter waarde van in totaal 120 miljoen gulden, mits Nederland zelf de kosten voor de verbouwing op zich zou nemen (40 miljoen gulden in totaal).

De vloot bestond in die tijd voor een deel uit schepen die de Tweede Wereldoorlog hadden meegemaakt. De KM richtte zich niet zozeer op uitbreiding, maar op aanpassing van systemen. Daar was geld voor nodig, maar in Den Haag wilde men de KM niet de bedragen toezeggen die de zeemacht nodig dacht te hebben. Toen de KM, na crashes met de Martin PBM Mariner vliegtuigen besloot extra Neptunes te kopen, was er geen geld meer voor de verwapening van twee kruisers. Hr.Ms. De Ruyter zou het zonder geleide wapens moeten stellen.

Op 10 april 1962 werd Hr.Ms. De Zeven Provinciën uit dienst gesteld voor de verwapening door de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij. De achterste twee dubbeltorens van 15,2 cm en de dubbeltoren van 57mm moesten plaats maken voor de Terrier-installatie. Ook moest de achtermast verplaatst worden en door de nieuwe installatie moesten de dekken eronder helemaal opnieuw worden ingericht. Er kwamen roterende magazijnen met plaats voor 40 raketten.

De verbouwing en reparatie duurde tot 1964. Gedurende die periode sliep het personeel in logementschepen en vanaf half april kon het geleidelijk aan de accommodatie aan boord in gebruik nemen. Tot 3 augustus van dat jaar lag het schip in de Heysehaven van de RDM, op die dag vertrok de kruiser weer naar zee voor de eerste proefvaart. In november werden de tests afgerond. De raketten zouden later voor het eerst getest worden. Die tests waren voor die tijd heel goed: van de acht lanceringen waren er vijf een succes.

Hr.Ms. De Zeven Provinciën was het eerste Nederlandse schip met geleide wapens.

Behalve de nieuwe Convair RIM-2 Terrier raketten, die een bereik hadden van 32 km en een snelheid van Mach 3, kreeg de kruiser nieuwe sensoren en computersystemen. Helemaal nieuw waren de SPS-39 3D luchtwaarschuwingsradar en de twee SPG 55 belichtingsradars. Met de SPS-39 kon de bemanning het luchtbeeld in kaart brengen, net als de eerdere radar. Maar nu kon direct de hoogte worden bepaald, zonder daar een aparte radar voor te gebruiken.


Prachtige beelden van de kruiser Hr.Ms. De Zeven Provinciën na de verwapening.

Toch weer bezuinigingen
Doordat Hr.Ms. De Ruyter niet voorzien was van een geleide wapen, nam de waarde snel af door de ontwikkelingen op gebied van vliegtuigen en antischeepsraketten. Toch gingen ook de jaren van Hr.Ms. De Zeven Provinciën tellen en werkte de KM aan nieuwe schepen. Geen kruisers, maar fregatten: de Geleide Wapen-fregatten van de Trompklasse.

In 1967 vergaderde het kabinet onder leiding van premier KTZ b.d. Piet de Jong (KVP) over het defensiebudget. Het idee was het budget niet meer te laten toenemen, maar in 1968 gelijk te houden. Dat leverde zorgen op bij staatssecretaris van Marine van Es, die vanaf 1975 Hr.Ms. De Zeven Provinciën naast de twee nieuwe GW-fregatten wilde laten opereren. Hr.Ms. De Ruyter was in de plannen reeds afgevoerd.

In 1971 was van temporiseren van de defensie-uitgaven volgens de PvdA geen sprake. Deze moesten drastisch worden gekort. De voorganger van de PvdA, de SDAP, streed voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog met succes tegen de kruisers. De PvdA pakte die strijd in de jaren '70 weer op. Over De Zeven Provinciën zei de PvdA in Doelmatig Defensiebeleid II dat deze ook weg moest "omdat het geen enkele zin heeft dat een klein land er een schip van deze grootte op na houdt." De PvdA won de verkiezingen en de bezuinigingen werden opgevoerd. Na de kortingen die stonden in de Defensienota 1974, volgden extra bezuinigingen voor 1975. De KM besloot De Zeven Provinciën in 1975 niet meer te laten varen. Hr.Ms. De Ruyter was al -zij het eerder dan voorzien- van de sterkte afgevoerd. Verdere investeringen werden ook verminderd. De NAVO wilde wel dat de geleidewapenkruiser beschikbaar bleef, waarop de marine beloofde de kruiser niet te verkopen tot het tweede Geleide Wapen-fregat in 1976 in dienst was gesteld.

Op 17 oktober 1975 werd Hr.Ms. De Zeven Provinciën als laatste kruiser uit dienst gesteld.

In de Alle Hens van augustus 1951 vroeg een dromerige redacteur aan het einde van een beeldend artikel zich af waar de kruisers zouden zijn in het jaar 2001. "Gesloopt? Gezonken? Moge zij over een halve eeuw net zo stil als nu, aan de kade van Nieuwe diep liggen, als wachtschip. Dan zullen alle wasmachines, ketels en kabels er weer uitgehesen worden om plaats te maken voor bureau's, kooien en hutten..."

Dat in vijftig jaar meer kan gebeuren dan een mens kan bevatten blijkt wel weer. In 2001 werd immers de laatste hand gelegd aan de opvolgers (LCF'en) van de opvolgers (GW's) van de kruisers. Wachtschepen waren er in 2001 allang niet meer. Maar de kruisers lagen niet stil. Zij werden verkocht aan Peru, waar de Aguirre (ex-De Zeven Provinciën) in 2005 werd gesloopt en de Almirante Grau (ex-De Ruyter) tot 26 september 2017 het vlaggenschip was van de Peruaanse marine.


Beelden van de laatste Terrier-lancering voor uitdienststelling.

Terug naar Nederland?
Na bijna dertig jaar in dienst te zijn geweest bij de Peruaanse marine, werd de Almirante Alquirre (De Zeven Provinciën) uit dienst gesteld en enkele jaren later iets ten noorden van de marinebasis Callao in Peru gesloopt.

Voor BAP Almirante Grau verliep het vooralsnog anders. De voormalige Hr.Ms. De Ruyter bleef tot 2017 in Peruaanse dienst als vlaggenschip, al was dat meer symbolisch want het schip lag sinds 2010 tegen de kant. Vanuit Nederland is er verschillende keren initiatieven geweest om het schip naar Nederland terug te halen als laatste kruiser. In 2019 leek de Almirante Grau echter voorgoed in Peru te blijven als museumschip, maar op 9 februari 2022 zette de Peruaanse marine de oude kruiser te koop voor een schrootprijs: 981.000 euro.

Specificaties
Naamsein Naam In dienst Uit dienst
C802 De Zeven Provinciën 1953 1975 (Peru)
C801 De Ruyter 1953 1972 (Peru)
Afmetingen 187,3 x 17,25 x 6,85
Max. waterverplaatsing 12.250 ton
Max. snelheid 32 knopen
Bemanning 926 -973
Voortstuwing Stoomturbines
Wapensystemen oorspronkelijk 8 x 15,2cm in dubbeltorens
8 x 57cm dubbeltoren
8 x 40mm
2 dieptebomrails
10,3cm Lichtraket werper
Wapensystemen De Zeven
Provinciën na verwapening
Convair RIM-2 Terrier raketten tegen luchtdoelen
4 x 15,2cm in dubbeltorens
6 x 57cm dubbeltoren
4 x 40mm
2 dieptebomrails
Sensoren LW-01 luchtwaarschuwingsradar
DA-01/ DA-02 doelaanwijsradar
VI-01 hoogteradar
ZW-01 zeebeeldradar
2x GA01 vuurleiding 15,2 cm kanons
4x LA01 vuurleiding 57 mm
4x LA02 vuurleiding 40 mm
Sensoren De Zeven
Provinciën na verwapening
SPS-39 3D luchtwaarschuwingsradar
LW-01 luchtwaarschuwingsradar
DA-01 doelaanwijsradar
VI-01 hoogteradar
ZW-01 zeebeeldradar
2x SPG 55 belichtingsradar
Helikopters Geen helidek

Bronnen
Afbouw van een kruiser; Alle Hens augustus 1952, pp 22-23
Betué de, Piet, Keesje gooien voor Hare Majesteit, Matroos op Hr.Ms. De Ruyter en in Nieuw Guinea; Reinders (Bunnik, 1992)
Brouwer, L., Wijn, J.J.A. et al, Tussen vloot en politiek, Een eeuw marinestaf 1886 - 1986; De Bataafsche Leeuw (Dieren, 1986)
Hoe staat het met de nieuwe kruisers?; Alle Hens december 1952, pp 1-3
Hr.Ms. Kruiser Eendracht, een denkbeeldige rondleiding; Alle Hens december 1949, pp 10-11
Jaarboek van de Koninklijke Marine 1958
Jaarboek van de Koninklijke Marine 1960
Nooteboom S.G., Deugdelijke schepen, Marinescheepsbouw 1945-1995; Europese Bibliotheek (Zaltbommel, 2001)
Rijksbegrooting voor het dienstjaar 1938. 2. VIII. 23
Schoonoord, D.C.L., Pugno Pro Patria, De Koninklijke Marine tijdens de Koude Oorlog; Uitgeverij Van Wijnen (Franeker, 2012)
Welkom aan boord van Hr.Ms. De Zeven Provinciën; Marinevoorlichtingsdienst ('s Gravenhage, 1970)

comments powered by Disqus




Marineschepen.nl
Contact
Over deze site
Adverteren
Blijf op de hoogte via:

Twitter

Facebook

Instagram

Copyright

Alle rechten voorbehouden.

Sinds 13 augustus 2001



Menu
Nederlandse marineschepen

Belgische marineschepen

Marineschepen wereldwijd

Gerelateerde artikelen
Almirante Grau uit dienst

Verwerping Vlootwet
GW-fregatten Onderzeebootjagers