In 1990 werd vanwege bezuinigingen besloten de Zwaardvisklasse niet te vervangen. De Onderzeedienst ging terug naar vier boten; dat was niet alleen een operationele aderlating voor Defensie, maar het betekende ook duur kennisverlies. Nu Nederland aan de start van een nieuwbouw van onderzeeboten staat, kan daar straks de prijs voor worden betaald. Een korte terugblik op dat kostbare besluit.
Hr.Ms. Zwaardvis. (Foto: Koninklijke Marine)
Nederland staat aan het begin van een complex project: de bouw van nieuwe onderzeeboten. Dat is niet voor het eerst, want de Koninklijke Marine heeft al ruim 100 jaar onderzeeboten. Maar dit keer is de uitdaging groter dan ooit. Deels door een beslissing die vrij plotseling in 1989/ 1990 is genomen.
Veel vroegere onderzeeboten werden in Nederland ontworpen en gebouwd. Na de Tweede Wereldoorlog kon de marine gebruik maken van Britse en Amerikaanse onderzeeboten, maar ondertussen werd in Nederland hard gewerkt de Driecilinderonderzeeboten. Deze baarden internationaal opzien en verschaften de Onderzeedienst een unieke positie op gebied van onderzeebootoperaties.
In de jaren '70 werd de Onderzeedienst versterkt met twee Zwaardvisklasse boten. Het ontwerp stamde af van de Amerikaanse Barbelklasse en was een grote verbetering op gebied van vaareigenschappen, accommodatie en operationele capaciteiten. De Zwaardvisklasse vormde vervolgens de basis van de huidige Walrusklasse.
Wat is het probleem?
Nu ons land opnieuw nieuwe onderzeeboten nodig heeft, is de situatie anders dan voorheen. Waar de KM na de Tweede Wereldoorlog (onder andere) tijdelijk gebruik maakte van buitenlandse subs, terwijl scheepswerven als Wilton Feijenoord en vooral RDM zich bekwaamden in het bouwen van onderzeeboten, is nu de toekomst van Nederlandse onderzeebootbouw zeer onzeker. Zeker op de korte termijn. Heel misschien dat op lange termijn Damen met het Zweedse Saab een vaste positie in de markt weet te verwerven.
Meer dan ooit is de Koninklijke Marine afhankelijk van buitenlandse expertise en buitenlandse scheepswerven. Op zich is daar niet veel mis mee, maar in het geval van onderzeebootbouw kleven daar diverse nadelen aan. De eerste is dat Nederlands belastinggeld naar het buitenland gaat en niet of minder wordt geïnvesteerd in de Nederlandse arbeidsmarkt en Nederlandse bedrijven. Nadeel twee is dat geen van de bedrijven in Europa of de VS die op dit moment onderzeeboten (willen) bouwen ervaring heeft met conventionele onderzeeboten van het formaat Zwaardvis/- Walrusklasse. Drie is dat geen van die scheepsbouwers (Damen uitgesloten) ervaring heeft met intensieve samenwerking met de marine, zoals gebruikelijk is binnen de Gouden Driehoek.
De Onderzeedienst heeft altijd heel veel profijt gehad van de directe betrokkenheid van de marine en marinepersoneel bij het ontwerp en de bouw van nieuwe onderzeeboten. Afhankelijk van door wie straks de onderzeeboten worden ontworpen, is het maar de vraag of de kennis van de nieuwe boten in dezelfde mate bij de gebruiker terecht zal komen -en ook niet onbelangrijk- de kennis van de gebruiker bij de bouwer.
Tot slot levert aankoop van een onderzeeboot uit het buitenland ook geen kennisopbouw op in Nederland voor eventuele toekomstige onderzeeboten. Over 30 jaar is er echt niemand meer in Nederland die ervaring heeft met nieuwbouw van onderzeeboten.
Belangrijk is bovendien: had de Nederlandse Onderzeedienst de huidige unieke positie binnen de NAVO (naast Canada het enige land met expeditionaire dieselelektrische onderzeeboten) ook kunnen verwerven als na de Tweede Wereldoorlog alleen onderzeeboten uit het buitenland waren gekocht? Zeer waarschijnlijk niet.
Wanneer is die kennis verloren gegaan?
De drie naoorlogse generaties Nederlandse onderzeeboten hebben stuk voor stuk internationaal hoge ogen gegooid dankzij de kwaliteit van het personeel, de ambities van de marine (om boten ver van huis willen inzetten) en de boten zelf.
Toen in 1994 de Bruinvis als laatste van de Walrusklasse in dienst werd gesteld, was de toekomst van de Nederlandse Onderzeedienst onzeker en dat gold helemaal voor die van de Nederlandse onderzeebootbouw.
Dankzij het Dutch Underwater Knowledge Center (DUKC), een samenwerkingsverband tussen bedrijven en kennisinstituten, is echter kennis over het onderhouden en ontwikkelen van onderzeeboten behouden.
Toch is ontzettend veel verloren gegaan. Dat begon bij het niet vervangen van de Zwaardvisklasse onderzeeboten, want als die boten rond 2000 wel waren vervangen, was de kennis van de onderzeebootbouw veel recenter geweest. De RDM had mogelijk dan ook niet meer bestaan, maar die ervaring had nu ontzettend veel gescheeld.
Misschien dat de vervangers van de Zwaardvisklasse één van de vele bezuinigingsrondes die volgden niet hadden overleefd. Toch is die kennis nu goud waard. Het voert voor dit artikel te ver door om het verlies van het schrappen van de vervangers in geld uit te drukken, maar aangezien voor de vervanger Walrusklasse 2,5 miljard euro is gereserveerd, moet het om een aanzienlijk bedrag gaan.
Bovendien kan met zes onderzeeboten beter voorkomen worden dat kennis verloren gaat doordat niet alle boten ineens worden vervangen en het tijdsinterval kleiner is. Van de jaren '50 t/m de jaren '90 is op die manier die expertise behouden gebleven. Nu moet eens in de 30 jaar een ontzettend complexe onderzeeboot worden gebouwd en dat is veel moeilijker.
De commandocentrale van een Zwaardvisklasse onderzeeboot. (Foto: Koninklijke Marine)
Niemand zag het aankomen
Hr.Ms. Zwaardvis en Hr.Ms. Tijgerhaai werden in 1972 in dienst gesteld. De boten bleken uitstekend te functioneren, op in de begintijd een lage brom bij hoge vaart na, en bleken ontzettend moeilijk op te sporen.
Lang maakten weinig mensen zich zorgen over de vervanging van de onderzeeboten. Sinds de jaren '70 had de PvdA wel verschillende keren geopperd om de Onderzeedienst af te schaffen, maar dat idee kreeg geen vaste voet aan de grond. Wel werd sinds die tijd meer en meer bezuinigd op Defensie. Toch konden waarschijnlijk weinig mensen voorzien hoe snel en hoe eenvoudig de keuze werd gemaakt om de Zwaardvisklasse niet te vervangen.
Vervanging in de jaren '90
In de Rijksbegroting van 1984, bijna halverwege de normale levensduur van onderzeeboten, werd voor het eerst melding gemaakt van de vervanging: "Zoals is aangegeven in de Defensienota zullen in het midden van de jaren negentig ook de twee onderzeeboten van de Zwaardvis-klasse, die dateren uit 1971-1972, aan vervanging toe zijn. Vanaf 1991 zijn daarom gelden in de plannen opgenomen voor de bouw van een derde serie van twee Walrus-onderzeeboten, bestemd voor indienststelling in de jaren 1995 en 1996." (Dat lijkt kort op de Walrusklasse, maar daarvan was gepland dat die eerder in dienst zou komen dan uiteindelijk gebeurde.)
De twee onderzeeboten zouden niet alleen vervangen worden, maar ook halverwege de jaren '80 een mid-life modernisering ondergaan. Daar werd, volgens een brief gedateerd op 3 januari 1986 van staatssecretaris van Defensie Willem Hoekzema (VVD) vanwege bezuinigingen en technische overwegingen van afgezien. Wel werd levensverlengend onderhoud uitgevoerd. "Na het levensverlengend onderhoud zullen beide boten na 1990 nog geruime tijd veilig en doeltreffend kunnen opereren," schreef hij aan de Tweede Kamer.
Moray 1400. Deze onderzeeboot met een waterverplaatsing van 1400 ton zou in het buitenland, waar met kleinere onderzeeboten wordt gewerkt, wel kunnen meedingen in aanbestedingen. Een opvallend verschil met de Zwaardvisklasse is de rechte vorm, in plaats van de (betere) druppelvorm. Dat heeft te maken met de mogelijkheid om de onderzeeboot te verlengen. In het geval van de Moray kon een AIP-sectie worden toegevoegd en zo was de Moray 1800 voor de Nederlandse marine geboren. (Illustratie: RDM)
Twee kleine boten
Plannen in de politiek wijzigen snel, zo ook in de jaren '80. Het Marineplan 1996, dat eind 1986 verscheen, meldde twee interessante nieuwtjes: "Nagegaan wordt of de onderzeeboten van de Zwaardvisklasse door twee, vergeleken met de Walrusklasse, kleinere eenheden kunnen worden vervangen. De indienststelling daarvan is voorzien in 1996 en 1997."
Behalve dat de vervanging iets was opgeschoven, werd ook gedacht aan twee kleinere subs. Die overweging had te maken met de overlevingskansen van RDM, want behalve Nederland en Canada opereerden geen NAVO-landen met grote dieselelektrische onderzeeboten. Vandaar de unieke positie van de Nederlandse onderzeedienst! Maar wilde RDM ook onderzeeboten exporteren, dan moest het ook kleine onderzeeboten kunnen bouwen. Het idee van de Morayklasse was geboren.
Nee, zes grote boten
Nog voor 1986 ten einde kwam, streepte minister van Defensie Wim van Eekelen (VVD) het plan van twee kleine onderzeeboten door. Van Eekelen streefde standaardisatie na en voorzag een te groot verschil tussen de vier grote en twee kleine subs. Ten koste van nieuwe mijnenvegers reserveerde hij meer geld voor nieuwe onderzeeboten en om precies te zijn voor twee extra Walrusklasse onderzeeboten.
Toch even uitstellen
Het plan van zes Walrusklasse onderzeeboten werd ook in het Defensieplan 1987-1996 bevestigd, maar in de Memorie van Toelichting 1989 was alles weer anders. Het was 1988 en de Berlijnse Muur was nog onaantastbaar, de Koude Oorlog was even hevig als altijd. Toch werd bezuinigd op Defensie. Mede dankzij de marine zelf kon minister van Defensie Frits Bolkestein (VVD) echter makkelijk korting doorvoeren door een post door te schuiven.
Want wat in 1986 nog zo'n goed idee leek, bleek in 1988 toch minder verstandig: "Door technologische ontwikkelingen op het gebied van onderzeeboten is echter twijfel ontstaan over het verder bouwen aan deze serie, waarvan het ontwerp uit de jaren zeventig stamt." Aldus de Memorie van Toelichting 1989. De marine had namelijk nog onvoldoende gegevens van de proeftochten van de eerste Walrusklasse onderzeeboten om zeker te weten of het wel zo'n goede boot was waar ze er zes van wilden. Bovendien waren niet alle onderdelen na de bouw van de Bruinvis nog leverbaar, dus zou een vervolgbestelling toch duurder uitpakken.
De Admiraliteitsraad wilde geen overhaaste beslissing nemen en wilde de bouw van Walrusklasse nr. 5 en 6 uitstellen.
Bolkestein besloot de vervanging van de Zwaardvisklasse door te schuiven naar een volgend kabinet. Op zich al geen goed nieuws voor de Onderzeedienst, maar achteraf, met het oog op de volgende internationale en binnenlandse politieke ontwikkelingen, pakte dit dramatisch uit.
Besloten werd om in 1991 een definitieve keuze te maken. Wel werd voor de periode 1989-1998 600 miljoen gulden gereserveerd.
Hr.Ms. Tijgerhaai in aanbouw bij de RDM. (Foto: Koninklijke Marine)
Bolkestein: "Niet vervangen Zwaardvisklasse heeft gevolgen voor know-how"
Op 3 november 1988 werden naar aanleiding van het besluit van Bolkestein acht Kamervragen gesteld. Eén vraag had betrekking op de toekomst van de Nederlandse onderzeebootbouw: "61. Wat betekent de onzekerheid over de vervanging van de Zwaardvisklasse voor de 'know-how' in Nederland op het gebied van de bouw van onderzeeboten? Wat zouden de gevolgen zijn van het niet doorgaan van de vervanging voor deze "know-how"? Welke gevolgen heeft een verdwijnen van dit 'know-how' uit Nederland voor de continuïteit van de onderzeeboottaak?"
Eind november beantwoordde Bolkestein de vragen uitgebreid. Hij schreef dat de know-how behouden blijft als besloten wordt de Zwaardvisklasse te vervangen. "Indien in 1991 zou worden besloten de Zwaardvisklasse niet te vervangen, zal dit ongetwijfeld gevolgen hebben voor handhaving van de 'knowhow' op het gebied van de bouw, het onderhoud en het ontwerpen van onderzeeboten. Uiteraard zal het niet verstrekken van een opdracht, bij het tevens uitblijven van exportorders, consequenties hebben voor dat deel van de RDM dat zich bezig houdt met de bouw van onderzeeboten."
In de antwoorden van de minister stond ook een interessante nieuwe keuze. Namelijk dat er werd afgezien van twee nieuwe Walrusklasse onderzeeboten en mogelijk toch zou worden gekeken naar de Moray, een oorspronkelijk iets kleinere exportonderzeeboot van RDM. Volgens Bolkestein waren in die jaren daarvoor belangrijke technologische ontwikkelingen geweest, waaronder buitenlucht onafhankelijke voortstuwing (AIP), maar ook werd verwacht dat Sovjetonderzeeboten in de toekomst snel stiller zouden worden.
"Op grond hiervan is de overtuiging ontstaan dat aan nieuw te bouwen onderzeeboten, die rond de eeuwwisseling operationeel worden, andere eisen moeten worden gesteld. De technische voorbereiding op en de uitvoering van zo'n nieuw ontwerp vergt echter nog de nodige studie en ontwikkeling. Door de Koninklijke marine en de RDM wordt nu in een voorstudie onderzocht of en in hoeverre het door de RDM in eigen beheer ontwikkelde voorontwerp van de Moray onderzeeboot voldoet aan de operationele eisen die aan de vervanger van de Zwaardvisklasse, mede op grond van de eerder genoemde technologische ontwikkelingen, moeten worden gesteld."
Ook zou worden gekeken naar de exportkansen van de boot. "Voor de exportaspecten van het nieuwe ontwerp is de RDM de eerstverantwoordelijke. De exportkansen nemen echter aanmerkelijk toe als de eigen marine van de boten gebruik maakt."
Lauwe reacties
Tijdens de vergadering van de Vaste Kamercommissie op 20 februari 1989 bleek de Tweede Kamer niet direct warm te lopen voor vervanging van de Zwaardvisklasse. Natuurlijk had dat ook te maken met dat Bolkestein zelf de keuze had verplaatst naar een volgend kabinet. En dat er een studie werd gedaan naar de Onderzeedienst na 2000 en een studie naar de exportmogelijkheden. Ook had het te maken met geld. Veel Defensieplannen waren gebaseerd op een vooraf afgesproken groei van het defensiebudget, maar op die groei werd bezuinigd, dus kwamen plannen in de knel.
CDA en D66 wilden zich nog niet vastleggen op nieuwe onderzeeboten. Van Vlijmen (CDA) zei dat het CDA geen standpunt wilde innemen vóór 1991, maar Stemerdink (PvdA) wilde graag weten waarom de vervanging op dat moment nog niet ter discussie stond.
De eerste echte zorgen
De Nederlandse pers was de vergadering niet ontgaan en een dag later verschenen zorgelijke stukjes in diverse kranten. "Wankele toekomst Onderzeedienst" kopte het Limburgs Dagblad, "Onzekerheid bij RDM en Onderzeedienst" schreef het Vrije Volk.
In april 1989 waren de zorgen nog niet voorbij. Wel had RDM, volgens de Telegraaf op 21 april, onderzoek laten doen naar de markt voor de Moray: die zou er zijn. En hoewel er geen orders waren, waren er al wel contacten met Thailand en Maleisië. Ook had RDM aan de Tweede Kamer laten weten dat de Moray van levensbelang is voor het Rotterdamse bedrijf.
Dr. Ir. C. Prins van RDM zei in de Telegraaf: "De regering Lubbers heeft de beslissing over de Walrussen 5 en 6 echter als een hete aardappel doorgeschoven naar een volgend kabinet. En als dat besluit de defensiebegroting met minder dan twee procent te laten stijgen, komen de twee laatste boten helemaal in de lucht te hangen."
Ook de marine maakte zich inmiddels zorgen. Commandeur b.d. H. Ort benadrukte het belang van de vervanging van de Zwaardvisklasse: "De ervaring die wij met de bouw van deze moderne Walrussen hebben opgedaan willen we niet verliezen. Die expertise heeft verschrikkelijk veel geld gekost."
Alle pijlen werden daarom op de Moray gericht, een kleinere en goedkopere boot (220 miljoen gulden). Al was het voor de marine een compromis, want de boot zou extra belasting voor wat betreft opleiding en reservedelen betekenen. Maar vooral zou een kleinere boot minder geschikt zijn voor de langdurige operaties ver van huis, die de Nederlandse Onderzeedienst zo uniek maakt.
De Moray was op dat moment nog de enige mogelijkheid om zowel de RDM te redden als de expertise van de Walrusklasse te behouden.
"Zwaardvis mogelijk niet vervangen"
Een paar weken later bleken de problemen echter toch groter. Het Reformatorisch Dagblad schreef op 1 mei dat er een lijst zou zijn waarop zou staan welke Defensieprojecten zouden worden geschrapt bij de nieuwe bezuinigingen. Het schrappen van de vervanging van de Zwaardvisklasse stond hoog bovenaan.
Twee dagen later werd het kabinet Lubbers II (CDA-VVD) demissionair en nieuwe verkiezingen werden vervroegd uitgeschreven.
Keuze vervanging Zwaardvisklasse: 1993
Het was inmiddels september 1989. De Rijksbegroting 1990 zorgde voor meer sombere blikken aan steiger 19 in Den Helder: "Voor de vervanging van de Zwaardvis-onderzeeboten worden tot 1993 geen verplichtingen aangegaan".
Op Defensie zou tot 1994 maar liefst 1,7 miljard gulden worden bezuinigd.
Uitstel van de vervanging van de Zwaardvisklasse leverde een "winst" op van 900 miljoen gulden, volgens de Memorie van Toelichting 1990. De auteurs van het document drukten zich ook over de toekomst een stuk voorzichtiger uit: "Bij het ontwikkelen van het nieuwe defensieplan en daarbij te stellen prioriteiten zal eventuele vervanging van de Zwaardvisklasse-onderzeeboten mede in beschouwing worden genomen."
Foto uit 1998. De Zwaardvis lag na afstoting jarenlang bij de RDM te wachten op een koper. (Foto: Koninklijke Marine)
Lauwe reacties in Tweede Kamer, maar keuze al gemaakt
Ondertussen was op 9 november 1989 de Berlijnse Muur gevallen, twee dagen na aantreden van het nieuwe kabinet Lubbers III (CDA-PvdA). Maar net zo onverwachts als de val van de Muur, viel de vervanging van de Zwaardvisklasse.
Op 24 januari 1990 kwam de Tweede Kamer bijeen om over Defensie te praten. De vervanging van de Zwaardvisklasse kwam even aan bod. "Wij," zei Kamerlid De Kok (CDA) "lopen nu de krijgsmachtdelen na en beginnen met de marine. Een besluit over de vervanging van de twee laatste onderzeeboten van de Zwaardvisklasse is nu niet aan de orde. Voor ons geldt nog steeds dat wij daarover in 1991 zullen beslissen."
Maar minister Relus ter Beek (PvdA) dacht daar heel anders over. Een dag later meldde hij de Tweede Kamer dat vier S-fregatten weg moesten, er minder boordhelikopters werden besteld, het Korps Mariniers kleiner moest worden en "de twee onderzeeboten van de Zwaardvisklasse worden niet vervangen".
Met die laatste toevoeging was het doek gevallen. Er volgden geschokte reacties in diverse kranteninterviews, maar het was al te laat.
Een trieste aanblik. Promotiefilmpje over de geboorteplek van veel Nederlandse onderzeeboten. Zoals Stef Blok (VVD) onlangs heel typerend zei bij de overdracht van de Marinekazerne Amsterdam: "Geschiedenis is mooi, al was het maar omdat je kunt pronken met iets waar je persoonlijk niets mee te maken hebt gehad."
Geen Moray, geen RDM
Ter Beek zou de plannen voor 2,2 miljard gulden bezuinigingen op Defensie volledig uitwerken in de, inmiddels beruchte, Defensienota 1991. Maar voor de Onderzeedienst was het al duidelijk: de Zwaardvis en Tijgerhaai zouden niet vervangen worden. Volgens onderzeedienstmannen uit die tijd werd het nieuws gelaten aangehoord. Men had al lang in onzekerheid gezeten en vreesde zelfs voor het voortbestaan van de Onderzeedienst. Maar vooral was er nieuwe onzekerheid over de toekomst van de Onderzeedienst na de Koude Oorlog en komende bezuinigingen.
In september 1990 werd nogmaals door de politiek gemeld dat de Moray niet door de Koninklijke Marine afgenomen zou worden. Dat betekende ook een volgende moeilijke fase van de RDM, die uiteindelijk zou leiden tot de ondergang. Al kwam het bedrijf nog dicht bij exportorders.
Ondanks de zorgen van de Onderzeedienst over de toekomst bleek dat de Nederlandse onderzeeboten nog werk genoeg hadden. Ironisch genoeg speelde de Zwaardvisklasse een belangrijke rol als inlichtingenplatform van de NAVO tijdens het Joegoslaviëconflict halverwege de jaren '90.
Door nieuwe bezuinigingen werden de boten vrijwel direct na die succesvolle missie in de Middellandse Zee afgestoten.
De vervanging van de twee onderzeeboten en het behoud van de kennis op gebied van onderzeebootbouw leek decennialang verzekerd. Tot diverse technische en politieke ontwikkelingen een einde maakten aan die illusie.
Waar in vroeger tijden succesvolle Nederlandse onderzeeboten werden gebouwd, worden tegenwoordig grote evenementen georganiseerd. Weinig bezoekers van de Onderzeebootloods in Rotterdam zullen beseffen welke prestaties daar in het verleden werden geleverd.