De CDA-Kamerleden Martijn van Helvert en Hilde Palland hebben Kamervragen gesteld over het aandeel van de Nederlandse industrie aan boord van de toekomstige Nederlandse onderzeeboten. Het is niet de eerste keer dat vragen over dit onderwerp worden gesteld, en er is ook altijd antwoord gekomen, maar op een belangrijke vraag niet.
Martijn van Helvert tijdens een debat over materieel in juni 2020. (Foto: Tweede Kamer)
Vorige week publiceerde Marineschepen.nl een artikel over de hindernissen die de Nederlandse industrie moet nemen om aan boord van de nieuwe Nederlandse onderzeeboten te komen. Om aan het vraag- en antwoordspel in de huidige dialoogfase deel te kunnen nemen, moet een deel van de bedrijven hun beste ingenieurs vrijmaken. Dat is gebruikelijk, maar dat wordt normaliter gedaan met de werf die de marine al heeft gekozen. Nu moeten de bedrijven met drie werven praten alsof ze de toekomstige samenwerkingspartner worden, maar twee van de drie zullen afvallen. De kosten voor personeel en cyberbeveiliging voor de Nederlandse deelnemende bedrijven wordt dus verdrievoudigd, of bedrijven besluiten zullen vooraf een werf moeten kiezen, of besluiten helemaal niet mee te doen.
Naar aanleiding van deze berichtgeving dienden de Kamerleden Van Helvert en Palland afgelopen maandag hun Kamervragen in, gericht aan de minister-president en de staatssecretarissen van Defensie en Economische Zaken & Klimaat.
"Hoe kan de Nederlandse Gouden Driehoek aan boord komen en ook later de instandhouding succesvol uitvoeren, als zij niet of nauwelijks betrokken wordt bij het ontwerp van de nieuwe onderzeeboten? Waarom zou een buitenlandse aanbieder kiezen voor [een] Nederlands bedrijf in plaats van voor haar eigen toeleveranciersketen in eigen land als de kennis van dat Nederlandse bedrijf geen cruciaal onderdeel is in het ontwerp?" vragen Van Helvert en Palland onder andere aan Rutte (VVD) en de twee staatssecretarissen Visser (VVD) en Keijzer (CDA).
Hoe?
Dat de industriële participatie ineens een probleem is, en het ligt eigenlijk niet eens aan de werven want zij willen de industrie wel betrekken in deze dialoogfase, is toch opmerkelijk. Immers, al in 2015 schreef toenmalig minister van Defensie Jeanine Hennis in de Toekomstvisie Onderzeedienst over het belang van deelname aan de Nederlandse industrie. Door haar en staatssecretaris Visser werd dat belang vaak benadrukt.
Tegelijkertijd kwamen er ook vanuit de Tweede Kamer vragen over deelname van de industrie, kennelijk waren de Kamerleden ook niet allemaal overtuigd door de vele toezeggingen van Defensie.
"Het is echter ook van belang voor ons land om zelf betrokken te zijn bij de uitvoering en de bouw. Hoe wordt invulling gegeven aan dergelijke overwegingen bij het vormgeven van het aanbestedings- en productieproces? In welke mate kan het ministerie dat doen? Hoe garanderen we dat onze industrie daadwerkelijk meedoet?" vroeg toenmalig SGP-Kamerlid Elbert Dijkgraaf aan minister Hennis tijdens het debat over de toekomst van de Onderzeedienst in 2016. Ronald Vuijk (VVD) sloot zich er bij aan: "Hoe worden de kennis en de ervaring die wij hebben in Nederland waar het gaat om het ontwerp, de bouw en het opereren van de Walrus benut voor de volgende generatie onderzeeboten?"
Walrusklasse onderzeeboten aan steiger 19 in de Nieuwe Haven. (Foto: Jaime Karremann/ Marineschepen.nl)
Hennis ging er tijdens dat debat van 23 maart 2016 niet diep op in en zei slechts dat ze zich niet kan veroorloven om geld uit te geven voor werkgelegenheid (terwijl deelname van de industrie niet gaat om werkgelehenheid maar om behoud van kennis en zelfstandigheid voor de toekomst): "Ik hoorde het zonet ook weer terug: de participatie van de Nederlandse industrie. Natuurlijk, maar de operationele behoefte moet duidelijk zijn voor Defensie; dat heb ik ook steeds bij de JSF gezegd. Ik kan het me echt niet veroorloven om geld uit te geven om elders werkgelegenheid in stand te houden. Maar let wel: als je heel veel geld uitgeeft aan een wapensysteem, is het nogal wiedes dat je ook probeert om, net als andere landen, een stuk daarvan in de Nederlandse economie te laten terugkeren. Je zou wel gek zijn als je dat niet deed."
Ook in de jaren daarna pleitten VVD, PVV en CDA-Kamerleden voor deelname van de Nederlandse industrie en volgde in februari 2019 zelfs een motie die werd ingediend door Hanke Bruins Slot (CDA) en collega's van het CDA en VVD, om "het ontwerp, de ontwikkeling, bouw, instandhouding en eindregie van onderzeeboten binnen de gouden driehoek te accommoderen". De motie werd met 114 voor en 36 stemmen tegen aangenomen.
De onzekerheid bleef en daarom vroegen Kamerleden van de ChristenUnie en SGP vorig jaar in juni tijdens het Algemeen Overleg Materieel nog naar de rol van de Nederlandse industrie. Visser antwoordde: "Voor ons is het van belang – dat heeft u ook in de B-brief kunnen lezen – dat wij die strategische autonomie zien in de instandhouding en in het feit dat wij ervoor zorgen dat onze kennisinstellingen en onze industrie betrokken zijn bij het begin, bij het ontwerp en de bouw, zodat zij vervolgens zelf de instandhouding kunnen uitvoeren." Visser was de eerder genoemde motie niet vergeten, zei dat "we de motie-Bruins Slot (...) als kader hanteren".
In maart 2020 (Lijst van vragen over de B-brief, antwoord 190) had ze die vroege participatie zelfs als voorwaarde genoemd: "Het nationaal borgen van technische kennis met betrekking tot het uitvoeren van engineering activiteiten, bouwen en instandhouden van een onderzeebootcapaciteit is een noodzakelijke voorwaarde om als Nederland gedurende de levensduur met deze boten soeverein en onafhankelijk te kunnen optreden en ze daarbij ook te onderhouden en modificeren indien noodzakelijk."
Barbara Visser (Defensie) en Mona Keijzer (Economische Zaken en Klimaat) in gesprek met Bas Buchner, directeur van MARIN, tijdens de onthulling van het Combat Support Ship in 2018. (Foto: Jaime Karremann/ Marineschepen.nl)
Ondanks de motie en al die antwoorden bleven de zorgen. In 2019 waren op Marineschepen.nl al artikelen verschenen over de zorg van de industrie dat zij zullen achterblijven met kruimels, oud-onderzeebootmannen die betrokken waren bij de Walrusklasse die zeiden dat zij juist meer risico's zien, en de oproep om niet met drie werven verder te gaan door een voormalig onderzeebootingenieur bij RDM.
Want hoewel de minister en staatssecretarissen door de jaren heen wel antwoordden dat zij participatie van de Nederlandse industrie belangrijk vonden, het antwoord op de vraag hoe zij dat zouden zekerstellen, werd niet gegeven.
Die hoe-vraag is door Van Helvert nu dus opnieuw gesteld. Van Helvert en Palland hopen uiterlijk 15 maart een antwoord te krijgen.