|
Alkmaarklasse mijnenjagers
Laatst aangepast: 29-03-20224
De Alkmaarklasse bestaat momenteel uit vier mijnenjagers. De uit oorspronkelijk vijftien schepen bestaande klasse kwam tussen 1983 en 1989 in dienst. De schepen zijn van kunststof: glasvezelversterkt polyester, zodat zij minder goed opgemerkt kunnen worden door magnetische mijnen. Internationaal staat de klasse bekend als Tripartite, omdat de schepen samen met Frankrijk en België (drie landen dus) is ontwikkeld. Hoewel de belangrijkste taak van de mijnenjagers het opsporen en onschadelijk maken van explosieven onder water of aan de oppervlakte is, worden de schepen ook ingezet voor kustwachttaken. De mijnenjagers zijn vooral actief in de Noord- en Oostzee, maar ook hebben ook bewezen ver van huis te kunnen opereren.
Zr.Ms. Vlaardingen in de Noordzee. (Foto: Jaime Karremann/ Marineschepen.nl)
Hoofdstukken op deze pagina
Naamgeving
Taken en tegenstanders
Drie landen bouwen iets nieuws
Kunststof schepen: stealth
Ontwerp
Bouw
Proefvaart en indienststelling
Export
Van 15 naar 5 schepen
Verkoop en schenking
Modernisering: PAM
Hoe jaagt de mijnenjager?
Inzet
Specificaties
Naamgeving | Naar menu
De vijftien schepen van de Alkmaarklasse zijn vernoemd naar de belangrijkste steden van de Nederlandse Opstand tegen Spanje in de 16e eeuw. De klasse wordt in het buitenland ook "Tripartite" genoemd. Dat heeft te maken met dat de schepen zijn ontwikkeld door drie landen: Nederland, Frankrijk en België.
Taken en tegenstanders | Naar menu
De belangrijkste taak van mijnenjagers (of mijnenbestrijdingsvaartuigen in het algemeen) is het opsporen en onschadelijk maken van explosieven onder water of aan de oppervlakte.
Zij doen dat om koopvaardijschepen te beschermen door de vaarroutes naar havens vrij te houden of om een vijandelijk gebied vrij te maken van mijnen, zodat andere marineschepen hier langs kunnen varen.
Er zijn twee soorten explosieven: oude explosieven (voornamelijk uit de Tweede Wereldoorlog) en moderne zeemijnen. De bodems van de Noordzee en de Oostzee liggen vol met mijnen en bommen. Op de Noordzee zijn ze met vele tientallen tegelijk gedropt door bommenwerpers tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dit waren Britse of Duitse vliegtuigen die bijvoorbeeld in de problemen raakten en hun bommen in zee loosden, zodat ze veilig konden landen. Deze explosieven zijn gevaarlijk voor visserschepen die de mijnen opvissen, maar ook voor schepen die zand zuigen uit zee. De bommen rollen en verplaatsen voortdurend door stroming; soms liggen ze onder het zand, maar ze kunnen ook ineens boven op de bodem komen te liggen. In 2005 zijn drie vissers omgekomen toen een vliegtuigbom uit zee ontbrandde aan boord van hun schip.
Mijnenjagers kunnen ook worden ingezet tijdens een oorlog die nu of in de toekomst uitbreekt. Een tegenstander kan ook dan zeemijnen gebruiken. Nieuwe mijnen zijn door landen of terroristen relatief goedkoop en makkelijk te krijgen. Met zeemijnen kan eenvoudig grote schade aan havens en schepen worden toegebracht. Als bijvoorbeld terroristen mijnen voor de Nederlandse zeehavens zouden leggen, zouden er geen koopvaardijschepen met olie, voedsel, elektronica, auto's of kleding Nederland meer in kunnen. De Nederlandse samenleving zou binnen korte tijd tot stilstand komen.
Zeemijnen zijn gemakkelijk te verkrijgen, goedkoop en gevaarlijk. De moderne zeemijnen zijn intelligente wapens dankzij geavanceerde software. Zij kunnen bijvoorbeeld heel gericht hun doel kunnen uitkiezen om maximaal effect te sorteren, afhankelijk van hoe ze geprogrammeerd zijn. Tegelijkertijd zijn zeemijnen moeilijk te vinden, ook voor de huidige mijnenjagers.
Drie mijnenjagers van de Alkmaarklasse
Drie landen bouwen iets nieuws | Naar menu
In de jaren '50 en vooral '60 waren mijnen zich razendsnel aan het ontwikkelen van domme contactmijnen naar slimme mijnen die niet meer geveegd konden worden. Er moesten dus mijnenjagers worden gebouwd, een totaal ander type dan de tot dan toe gebruikelijke mijnenvegers. De mijnenjager had nieuwe, geavanceerde middelen nodig die nog ontwikkeld moesten worden.
Vanaf eind jaren '60 begon Nederland op kleine schaal met het ontwikkelen van een mijnenjager. Maar al snel bedacht men dat dit goedkoper kon als het samen met andere landen gedaan kon worden. Uit onderzoek bleek dat nagenoeg alle mijnenbestrijdingsvaartuigen van Westerse marines ongeveer 15 tot 20 jaar oud waren; het juiste moment om te beginnen met vervanging.
De historie van de Nederlandse Alkmaarklasse begon in het jaar 1971, toen volgens NRC Handelsblad van 11 juli 1987 KTZ M.F. Bus op eigen initiatief was gaan praten met andere landen over mijnenbestrijdingsvaartuigen.
Medio 1973 kwam Bus met resultaten van de informele besprekingen bij toenmalig vlagofficier Materieel SBN Langenberg. Zowel Langenberg als minister van Defensie Vredeling hadden er wel oren naar. Een voorstel werd ingediend voor meer internationale samenwerking met het oog op kostenbesparingen in de ontwerpfase, de uitwisseling van kennis, kostenbesparing bij de bouw en tijdens de exploitatie. Een belangrijke voorwaarde was wel dat de samenwerkende marines ongeveer gelijke stafeisen zouden hebben.
Zr.Ms. Makkum in de vroege ochtend (Foto: Jaime Karremann/ Marineschepen.nl)
De Koninklijke Marine werkte destijds al intensief samen met de Belgische Zeemacht. Al snel bleek dat beide partijen op één lijn zaten, en toen Frankrijk (eerst voorzichtig) aanschoof waren de drie partijen van het latere project bekend. In 1974 werd de intentieverklaring voor samenwerking door de chefs van marinestaven van Nederland, België en Frankrijk ondertekend. Dit leidde al snel tot resultaten; in december van hetzelfde jaar konden alle partijen de stafeisen ondertekenen. De overeenkomst voor de samenwerking kwam moeilijker tot stand. Na 8 maanden intensief en hard onderhandelen kon in mei 1975 de overeenkomst worden bekrachtigd door de ministers van defensie van de drie landen.
De drie partijen stonden open voor uitbreiding met meer landen. De Alle Hens van 1977 verwachtte dat er "aanzienlijk" meer dan 60 schepen zouden worden gebouwd voor meerdere landen. Dat bleek toch niet realistisch. De Britten waren zelf met een inmiddels zeer kostbaar eigen project bezig, terwijl andere landen zoals Duitsland lang toekeken en vervolgens afhaakten. Het project kreeg de naam Tripartite en dat bleef zo.
Het Tripartite project hield in dat de drie landen identieke schepen zouden bouwen op hun eigen scheepswerven. De gemeenschappelijke componenten zouden ze elkaar toeleveren naar rata van het aantal schepen. De directie van het programma werd gevoerd door Frankrijk, en de Franse marine zou ook het eerste schip krijgen. Dit schip (de Eridan) zou ook als prototype voor het hele programma dienen.
Zowel Nederland als Frankrijk bestelden 15 schepen, België 10 stuks. De Nederlandse schepen werden gebouwd door Van der Giessen-de Noord te Alblasserdam.
Het project werd met interesse gadegeslagen door veel NAVO-landen. De vorm van samenwerking en organisatie, de technische uitvoeringen en de industriële aanpak van het project was uniek.
Volgens planning in 1977 zou de Alkmaar in 1980 in dienst komen. Dat werd 1983 doordat de werf moeilijk personeel kon aantrekken dat geschoold was in het bewerken van polyester en door de internationale samenwerking.
De totale kosten waren 75 miljoen gulden per schip.
Het eerste beeld van de nieuwe generatie. (Bron: Alle Hens, mei 1977)
Kunststof schepen: stealth | Naar menu
Mijnen weten dat er een schip in de buurt is doordat zij druk, geluid, veranderingen in het magnetisch veld, elektriciteit, trillingen in de zeebodem of zog van een schip waarnemen. Moderne mijnen kunnen ook schepen herkennen door de verzamelde gegevens te vergelijken met wat er in hun database staat.
Een mijnenjager moet zo min mogelijk opvallen en dus wordt in het ontwerp rekening gehouden met signatuurreductie, ofwel stealth.
Bij de Alkmaarklasse is op verschillende manieren aan stealth gewerkt, zo zijn de schepen vrij klein (druk), is de gasturbine hoog in het schip geplaatst (geluid) en zijn de schepen van kunststof (magnetisme). Vóór de Alkmaarklasse waren mijnenvegers van hout, maar dankzij de voortschrijdende techniek kon in de jaren '70 worden gekozen voor kunststof.
In de periode daarvoor werden mijnenvegers gebouwd van hout (magnetische mijnen reageren op een stalen romp). Maar het hout waar de eerdere schepen van werden gebouwd, was zeldzaam geworden en houten schepen hebben veel onderhoud nodig. Polyester was echter vrij nieuw en er moest veel onderzoek naar gedaan worden.
Daarnaast moesten mensen speciaal worden opgeleid voor het produceren van polyesterconstructies, die aan hoge kwaliteitseisen moesten voldoen. Het gebruik van dit materiaal betekende een heel nauwkeurig werkje. De romphuid, dekken en schotten werden opgebouwd als een enkelvoudig laminaat, waarbij trapsgewijs een aantal lagen na elkaar werden aangebracht op mallen tot de gewenste huiddikten werden bereikt.
Zr.Ms. Makkum (Foto: Jaime Karremann/ Marineschepen.nl)
Ontwerp | Naar menu
Zoals gezegd moest voor de schepen nieuwe middelen worden ontwikkeld, de mijnenjacht vereiste andere technieken. Zo moet een mijnenjager geografisch binnen zeer kleine marges kunnen opereren. De ontwerpers bouwden een systeem met precisie-navigatiemiddelen, automatische piloot, actieve roeren en boegbesturing, waarmee het schip via een computer automatisch nauwkeurig is te manoeuvreren. In de jaren '70 was dit een hele prestatie.
Het ontwikkelen van de nieuwe mijnenjager met die nieuwe techniek aan boord was een enorme uitdaging, omdat tegelijkertijd moest worden voldaan aan de hoge magnetische, akoustische en schokeisen.
Om te kunnen mijnenjagen moet de bemanning goed kunnen functioneren. Dus ook op deze schepen is aandacht besteed aan een goede leefomgeving. De schepen beschikken over actieve stabilisatie, permanente NBC-bescherming over het hele schip, airco en vrieskamer en een wasserij. Maar van luxe is geen sprake, zo blijkt ook uit een passage in de Alle Hens van mei 1977: "Alles wat als luxe zou kunnen worden beschouwd is weggelaten om de kosten binnen de perken te houden."
De mijnenjagers zijn tevens voorzien van duikinstallaties, waaronder een eenpersoons-decompressietank. In geval van duikerziekte kan de decompressietank met een helikopter van boord worden gehaald, zodat het slachtoffer veilig naar een ziekenhuis kan voor verdere behandeling.
De operationele ruimtes bestaan uit een brug, commandocentrale/ mijnenjachtcentrale en radiohut. De brug is in gemeenschappelijk overleg ontworpen bij het Instituut voor Zintuig Fysiologie, waardoor met een minimum bezetting alle installaties vanaf een paneel kunnen worden bediend.
De commandocentrale en radiohut bevinden zich vlakbij de brug. Gedurende de mijnenjacht wordt de controle over het schip volledig overgenomen door de commandocentrale, waarbij de brug een veiligheidsfunctie heeft voor de navigatie. In de commandocentrale bevinden zich naast de beeldkasten van sonar, radar en datahandling-apparatuur ook de bediening voor de hulpvoortstuwing.
De schepen zijn ontworpen om 14 dagen lang ononderbroken ingezet te worden voor mijnenjacht. De maximale mijnenjachtdiepte was volgens de eisen 80 meter. In het ontwerp was bovendien rekening gehouden met een mijnenveegtuig aan stuurboordzijde.
De mal van Van der Giessen-De Noord waar de vijftien mijnenjagers laagje voor laagje in werden opgebouwd. (Bron: Alle Hens, juli/ augustus 1979)
De mal van binnen. Van der Giessen-De Noord had geïnvesteerd in soort kranen waardoor de polyesterbewerkers steeds op de juiste hoogte konden werken. Een goedkopere maar nog arbeidsintensievere optie was het steeds bouwen en afbreken van steigers in de mal. (Foto: Alle Hens, juli/ augustus 1979)
Bouw | Naar menu
Frankrijk had de primeur. In 1977 werd in Lorient begonnen met de bouw van de Eridan. Daarna volgden in 1979 de Alkmaar en later de Belgische Aster. Van de drie landen had Nederland de meeste schepen besteld: 15, België en Frankrijk ieder 10.
Alle 15 Nederlandse schepen werden gebouwd op de werf van Van der Giessen - De Noord te Alblasserdam. Speciaal voor de Alkmaarklasse werd een nieuwe montagehal gebouwd van 144 meter lang, 43 m breed en 23 m hoog.
De grootste uitdaging was uiteraard het glasvezelversterkt polyester. De bouw van de romp geschiedde door het uitleggen van met hars geïmpregneerd glasvezeldoek in een stalen mal. Daarvoor moest de temperatuur van de productieruimte exact op 21 graden Celsius blijven, met een relatieve luchtvochtigheid van 65%. De gevaarlijke styreendamp die tijdens het verwerken van polyesterhars vrijkwam, werd afgezogen middels een ventilatiesysteem.
De schepen werden dus niet in moten gebouwd, maar laagje voor laagje opgebouwd met harslagen en glasvezel matten.
Orde en netheid was zeer belangrijk. Tegelijkertijd was het aanbrengen van glasvezel polyester zeer ambachtelijk en arbeidsintensief. Dit lamineren werd op 2 manieren gedaan. De eerste methode was het aanbrengen van een harslaag met een handroller, daarna werd de glasvezel mat er op gelegd en er in gedrukt. De mat werd drooggerold en daar bovenop werd weer een harslaag gerold. Dan werden de lucht resterende luchtbellen uit de mat en hars gerold. Dit geheel vormde één van de vele lagen. Bij de tweede methode werd een machine gebruikt.
Per schip werd ongeveer 180 ton glasversterkt kunststof verwerkt, inclusief ongeveer 16 km glasvezeldoek.
Het opbouwen van de huid, was slechts één onderdeel. Dat gebeurde op één van de vier stations in de hal. Hierdoor konden vier mijnenjagers tegelijk worden gebouwd. Nadat een mijnenjager bij een station gereed was, werd het 0,10 mm opgetild middels luchtkussens en naar het volgende station gegleden.
Station 1: Het opbouwen van de huid tot de juiste stijfheid was verkregen. Inclusief plaatsen van spanten, verstijvers en schotten.
Station 2: Dekken aanbrengen (gebouwd door Polymarin).
Station 3: Inbouw grote componenten.
Station 4: Afbouw.
Voor de bouw werd door Van der Giesen-De Noord flink geïnvesteerd: 42 miljoen gulden. Zij bouwden eerder de mijnenvegers van de Dokkum-, Wildervank- en Van Straelenklasse, en bouwde sinds de jaren '60 polyester jachten. Maar nooit eerder waren zulke grote polyester schepen gebouwd. Men verwachtte dat maximaal 400 mensen bij de bouw van de 15 mijnenjagers betrokken zouden zijn en dat het totale project zo'n 7.000 manjaren werk zou opleveren voor de Nederlandse industrie.
De Alkmaar werd in december 1980 als eerste mijnenjager op luchtkussens versleept naar het derde bouwstadium. (Foto: Alle Hens, februari 1981)
Proefvaart en indienststelling | Naar menu
Op 11 mei 1982 werd de Alkmaar gedoopt door Koningin Beatrix. Van 14 februari tot en met 14 april 1983 werd proefgevaren met de nieuwe mijnenjager. De eerste commandant van de Alkmaar, LTZ1 E.H.G. Michelhoff had toen al meegevaren op de Franse Eridan. De eerste twee weken bestond uit de werfproeftocht, toen die succesvol bleek kon de marineopleveringsproeftocht beginnen. Deze stond in het teken van intensieve SEWACO- en platformbeproevingen. Een belangrijk onderdeel daarvan -ivm mijnexplosies- waren de schoktesten. Op korte afstand van het schip werden explosieven tot ontploffing gebracht, waarna steeds de apparatuur aan boord werd gecontroleerd.
Op 28 mei 1983 werd Hr.Ms. Alkmaar in dienst gesteld, dat was 3 jaar later dan beoogd door de internationale samenwerking en wervingsproblemen van polyesterbewerkers.
Op 20 september 1989 werd Zr.Ms. Willemstad als laatste Alkmaarklasse mijnenjager in dienst gsteld.
Export | Naar menu
Van der Giessen-De Noord Marinebouw had flink geïnvesteerd en hoopte met de bouw van de Alkmaarklasse op een exportsucces. Dat leek er ook wel in te zitten, maar het kwam er niet uit. Vrijwel de gehele jaren '80 heeft de scheepswerf in Alblasserdam soms met medewerking van de Nederlandse politiek en soms met tegenwerking uit alle macht geprobeerd om mijnenjagers te verkopen aan het buitenland. Dat lukte nauwelijks. Al was er wel veel interesse bij vooral landen uit het Midden-Oosten en dat had alles te maken met de acute mijnendreiging ter plaatse en de afhankelijkheid van export van olie over zee.
Het begon veelbelovend en verrassend. In maart 1983 meldde Defensie dat de Amerikaanse marine een offerte had opgevraagd bij de Nederlandse werf voor 17 mijnenjagers. Van der Giessen-De Noord zat bij de laatste vier en moest concurreren met 3 Amerikaanse scheepswerven. Waarde van de opdracht: meer dan 1 miljard gulden.
Omdat de Verenigde Staten wel wapens willen exporteren, maar niet importeren, ontstond er al direct een probleem en een verhitte discussie op vrij hoog politiek niveau. Nederland had tussen 1979 en 1982 voor 5 miljard gulden aan wapens gekocht in de VS, maar andersom namen de Amerikanen in die periode voor slechts 120 miljoen af. Met behulp van de "Buy American Act" is het voor buitenlandse bedrijven haast onmogelijk om zaken te doen in de VS, ondanks het door de VS beloofde tweerichtingsverkeer in wapenhandel.
Toch was het reden voor positieve verwachtingen ten aanzien van export. Temeer dat naast de VS ook Egypte, Indonesië, Thailand en -volgens het Vrije Volk van 28 maart- enkele Zuidamerikaanse landen interesse hadden in de mijnenjager. De Defensietop schatte een Egyptisch succes zelfs op 60 procent.
Ook Taiwan had serieuze interesse, maar de Nederlandse regering weigerde in 1984 onder druk van China de verkoop van tien mijnenjagers (!) aan de aartsrivaal van China.
Van der Giessen-De Noord was voor de Amerikaanse aanbesteding ondertussen een samenwerking aangegaan met Todd Pacific Shipyards, waar de mijnenjagers gebouwd zouden worden met technische hulp vanuit Alblasserdam. Dat gebeurde niet, want in augustus 1984 koos de Amerikaanse marine voor een ander ontwerp.
In oktober 1984 besprak premier Lubbers in Koeweit over de mogelijke levering van mijnenjagers. Koeweit had ook interesse in ander Nederlands materieel.
Nadat Hr.Ms. Haarlem en Hr.Ms. Harlingen in 1984 mijnen moesten opsporen in de Rode Zee en in de vaargeul naar het Suezkanaal, werd de eerdere interesse van Egypte weer aangewakkerd. Onderhandelingen begonnen over twee mijnenjagers van ongeveer 75 miljoen gulden per stuk, melde het NRC Handelsblad op 22 januari 1985. De twee zouden dan direct uit de nog in aanbouw zijnde schepen worden geleverd. Voor de Koninklijke Marine zouden de twee schepen later alsnog worden gebouwd.
In maart 1985 had Van der Giessen-De Noord eindelijk succes. Het sloot een contract met de marine van Indonesië voor de bouw van twee mijnenjagers ter waarde van 100 miljoen gulden in totaal (50 miljoen minder dan de vraagprijs voor Egypte). De latere Pulau Rengat en Pulau Rupat waren in aanbouw als Willemstad en Vlaardingen, maar werden in 1987 en 1988 aan de Indonesische marine geleverd. Er werd wel op een vervolgorder gerekend van 10 stuks, maar die kwam niet toen Indonesië besloot om oude Oost-Duitse mijnenjagers te kopen.
Ondertussen werkte Van der Giessen-De Noord ook een kleinere, snellere en vooral goedkopere versie uit van de Alkmaarklasse, schreef NRC Handelsblad op 7 juni 1985, in berichtgevingen over de inmiddels verliesgevende scheepswerf. Het nieuwe ontwerp was speciaal bedoeld voor de export. De multipurpose mijnenjager en -veger ontwikkelde de werf zonder hulp van de marine. Ook in dit ontwerp was direct internationale belangstelling.
Aan het lange rijtje belangstellenden voor het oorspronkelijke ontwerp werd in september 1985 ook Saoudi-Arabië toegevoegd, maar alleen de onderhandelingen met Egypte waren serieus.
In juli 1987 reisde een delegatie van Van der Giessen-De Noord en de marine naar Koeweit om de verkoop van mijnenjagers te bespreken. Dit keer leverde de onderhandelingen wel politieke spanningen in Den Haag op. Verschillende partijen waren niet erg gelukkig met een eventuele verkoop aan Koeweit, hoewel het land niet betrokken was bij de Iran - Irakoorlog. De tegenstanders in de politiek gingen overstag, maar levering ging uiteindelijk niet door.
In januari 1988 kwam minister van Verkeer en Waterstaat Smit-Kroes met de mededeling dat Oman interesse had in de mijnenjagers. De Nederlandse werf zou zelfs op de shortlist staan.
Minister van Defensie van Eekelen sprak tijdens zijn reis naar de Verenigde Arabische Emiraten, Saoudi-Arabië en Egypte over de verkoop van mijnenjagers, zo meldde het NRC Handelsblad op 11 maart 1988. Egypte was nog altijd zeer geïnteresseerd, maar kon nog altijd de financiëring niet rond krijgen.
Nadat in 1989 de laatste mijnenjager van de Alkmaarklasse in dienst was opgeleverd, bleek dat Van der Giessen-De Noord slechts twee mijnenjagers aan het buitenland had weten te verkopen (aan Indonesië). Landen in het zo veel belovende Midden-Oosten kozen soms voor een ander ontwerp (zo koos Saoudi-Arabië voor Britse schepen), maar werd vanwege het specialistische karakter vaak gekozen om toch geen mijnenbestrijdingsvaartuigen aan te schaffen en zich vooral te richten op materieel met een offensief karakter zoals fregatten.
Ook een nieuwe Nederlandse order werd steeds minder waarschijnlijk. De marine wilde aanvankelijk de mijnenvegers van de Dokkumklasse begin jaren '90 vervangen, maar dat werd wegens bezuinigingen uitgesteld en vervolgens geannuleerd. Van der Giessen-De Noord bleef daarna zonder grote marineorders en werd in 1997 overgenomen door IHC Caland, waarna het in 2003 werd gesloten.
Van 15 naar 5 schepen | Naar menu
Toen de laatste mijnenjagers in 1989 in dienst werden gesteld, telde de Nederlandse vloot 15 mijnenjagers. Reeds elf jaar later werden vier mijnenjagers uit dienst gesteld in verband met bezuinigingen. De oudste had er toen nog geen 20 jaar opzitten.
Begin 2011 waren er nog 10 in de vaart. Bij de bezuinigingsronde van Kabinet Rutte werd besloten vier mijnenjagers af te stoten. De Alkmaarklasse mijnenjagers worden in verband met deze bezuinigingen van april 2011 niet uitgebreid met veegcapaciteit.
In december 2020 werd Zr.Ms. Urk in alle stilte tegen de kant gelegd. Het was een keuze die de marine zelf in het najaar had gemaakt. In november werd bekend dat het schip voorlopig niet meer zou varen, als onderdeel van een programma van het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK) om binnen budget te blijven. CZSK, zoals de marineorganisatie formeel heet, kreeg voor 2021 eenzelfde budget als in 2020 terwijl de kosten stegen. Daarom zijn diverse maatregelen getroffen, waaronder het stilleggen van de Urk.
Het schip is nog niet uit dienst gesteld. Dat leek wel in 2021 te gebeuren, maar in mei 2021 zei een woordvoerder van Defensie dat er nog geen besluit is genomen over uitdienststelling. Dit is relevant omdat Griekenland op zoek is naar tweedehands mijnenjagers.
Verkoop en schenking | Naar menu
Vanaf 2005 zijn vijf mijnenjagers verkocht aan Letland: de Alkmaar, Harlingen, Scheveningen, Delfzijl en de Dordrecht. De laatste werd in 2008 overgedragen aan de Letse marine.
Het lot van de vier mijnenjagers die in 2011 uit dienst werden gesteld, is jarenlang onzeker geweest. Uiteindelijk werd in november 2019 bekend dat de Maassluis en de Middelburg verkocht worden aan Bulgarije.
Volgens Bob Roetering, auteur van het boek Mijnenjagers van de Alkmaarklasse, werden de schepen na uitdienststelling in 2011 (verspreid over mei t/m december) aanvankelijk in de verkoop gezet. De schepen werden afgemeerd bij de Mijnendienst en de Maassluis was al gekannibaliseerd om de voormalige Hr.Ms. Alkmaar aan Letland te kunnen verkopen. Behalve wat interesse uit Brazilië, meldt zich geen koper voor de schepen. De vier verhuizen naar de Berghaven, in 2013 loopt de Middelburg ernstige schade op door een gesprongen brandblusleiding.
In 2014 werd besloten om de mijnenjagers uit de verkoop te halen en in reserve op te nemen. Er gingen stemmen op om de schepen weer in dienst te nemen -de bezuinigingen lijken voorbij. Maar in 2016 stelde minister van Defensie Jeanine Hennis dat de schepen gebruikt zouden worden om de andere mijnenjagers van onderdelen te voorzien. Staatssecretaris Barbara Visser herhaalde dat in juni 2018 in antwoord op Kamervragen.
Volgens nieuwe regelgeving mogen marineschepen in verband met gevaarlijke stoffen niet meer naast elkaar afgemeerd liggen. De vier schepen konden niet aan de kleine steiger in de Berghaven blijven.
Na kannibalisering volgde ontmanteling. De Haarlem was als eerste aan de beurt en wordt op 30 september 2018 naar Zeebrugge gesleept. De Middelburg volgde later en was in januari 2019 ook in de Belgische marinehaven. Voor de Hellevoetsluis was een nieuwe toekomst bedacht: het schip wordt naar de Dijksgracht gesleept, aan het Marine Etablissement Amsterdam. Reden: educatieve doeleinden voor het Defensity College. Eind januari lag dus alleen de Maassluis dus in de Berghaven te Den Helder.
Er werd gemeld dat ook de Maassluis naar Amsterdam wordt gesleept, misschien wel alle vier. Maar dat gebeurde niet.
Tussen januari 2019 en april 2019 veranderderden de plannen van DMO/ marine. De schepen gingen toch weer in de verkoop. Misschien was er al contact met Bulgarije. Hoe dan ook keerde de Middelburg in april 2019 vanuit Zeebrugge (waar het dus was voor ontmanteling) terug naar Den Helder. Het schip werd afgemeerd in het bassin van de oude Rijkswerf, nu Willemsoord.
In september 2019 maakte Bulgarije de aanbesteding voor de aanschaf van mijnenjagers publiek en op 6 november 2019 keurde de Bulgaarse regering het ontwerpcontract voor de aankoop van twee Nederlandse mijnenjagers goed. Bulgarije kocht de Maassluis en Hellevoetsluis voor 1,996 miljoen euro. Voor dit kleine bedrag kreeg het twee schepen.
De oude Maassluis en Hellevoetsluis op transport naar een nieuw bestaan bij de Bulgaarse marine. (Foto: Gerard Meinen)
Op 7 september 2020 vertrokken de twee mijnenjagers, Maassluis en Hellevoetsluis naar Bulgarije. Een dikke maand later, op 14 oktober, werden de twee in dienst gesteld bij de Bulgaarse marine als Mesta (31) en Struma (33), vernoemd naar rivieren. Bulgarije zou de schepen hebben gekocht en in dienst gesteld voor een bedrag van in totaal 5,9 miljoen euro. De koopprijs zou 2,395 miljoen euro hebben bedragen, vervolgens zou 2 miljoen zijn uitgegeven aan reactivatie van de schepen en transport. Voor 1,5 miljoen euro werden de schepen voorzien van de spullen en reparaties om ze (een beetje) up to date te krijgen.
In juni 2021 maakte Defensie bekend dat de Haarlem en Middelburg verkocht zijn aan Pakistan. In september 2022 zijn de twee schepen in Zeebrugge op een heavy lift schip geladen en naar Pakistan vervoerd.
SeaFox, de vervanger van de oude PAP.
Modernisering: PAM | Naar menu
Al in 1997 werd de studie naar de modernisering van de Alkmaarklasse mijnenjagers afgerond, het project Project Aanpassing Mijnbestrijdingscapaciteit (PAM). Oorspronkelijk zouden de mijnenjagers voorzien worden van middelen om ook mijnen te kunnen vegen (de mijnenvegers van de Dokkumklasse werden in 1997 namelijk uit dienst gesteld en er was behoefte aan veegcapaciteit). Veegcapaciteit bleek misschien technisch, maar in ieder geval financieel onhaalbaar voor een drone en dat deel van het programma werd uitgesteld tot na 2010. Het PAM richtte zich daarna op modernisering van de jaagcapaciteit. Later is er van het vegen met de Alkmaarklasse afgezien.
De tien mijnenjagers van de Alkmaarklasse die niet werden verkocht, werden net als de Belgische mijnenjagers, gemoderniseerd. In 2004 keerde Hr.Ms. Hellevoetsluis als eerste gePAMde mijnenjager terug in dienst. In 2011 was het project afgerond.
Met het PAM zijn de nieuwe sensoren en communicatiemiddelen verbeterd, hebben de schepen een nieuwe kombuis, nieuwe brandmeldinstallatie, een nieuwe brandbestrijdingsinstallatie, drinkwaternabehandelingsinstallatie en een onbemande Technische Centrale (TC). Niet langer zit een techneut in de TC om alle technische systemen in de gaten te houden, maar krijgt hij storingsmeldingen op zijn telefoon. Ook de mijnenjachtcentrale is onderhanden genomen en staat vol met de nieuwste apparatuur om bommen en mijnen op te sporen.
De Double Eagle Mk III is één van de nieuwe sensoren aan boord van de mijnenjagers. Deze mobiele sonar kan als "een speurhond aan de lijn" de bodem voor/ achter/ naast het schip afzoeken, terwijl het schip blijft varen.
Hoe jaagt de mijnenjager? | Naar menu
De termen mijnenveger en mijnenjager worden vaak verward met elkaar. De uitleg begint (en eindigt voor een groot deel ook) bij de opmerking dat de namen "mijnenjager" en "mijnenveger" het zelf al zeggen: een mijnenjager jaagt op mijnen en een mijnenveger veegt ze. Zie voor meer uitleg het artikel Mijnenjagen of -vegen?
Met de Thales Underwater Systems TSM 2022 Mk III hull mounted sonar worden de mijnen opgespoord. Hiermee kunnen nagenoeg alle objecten onder water worden opgespoord. Maar mochten temperatuurverschillen en zoutgehalte de detectie onmogelijk maken, dan kan een mobiele sonar worden ingezet: de SAAB Bofors Double Eagle Mk III Self Propelled Variable Depth Sonar (SVPDS). Dit is een mini-onderzeeboot met een eigen sonar, die het beste tot zijn recht komt in operatiegebieden met grotere waterdiepten en verschillende waterlagen. De SVPDS wordt bestuurd vanuit de mijnenjachtcentrale en kan een kilometer ver van het schip explosieven opsporen. Deze Double Eagle wordt dus niet pas ingezet als er een contact is, maar zoekt explosieven.
Duikers kunnen bommen en mijnen ook onschadelijk maken. Zij moeten daarvoor eerst naar de bom toe zwemmen. Deze lag op 40 meter diepte in het stikdonkere Noordzee-water. Dan moeten zij er een touw waar een boei aan zit (zie links op de foto) om heen slaan. Dat doen ze terwijl ze natuurlijk heel hard tegen de stroom in moeten zwemmen om op één plek te blijven. Daarna kan de explosieve lading van de mijnenjager bij de bom worden gelegd. Het bootje met de duikers blijft dan in de buurt om de bom tot ontploffing te brengen. (Foto: Jaime Karremann/ Marineschepen.nl)
Als één van beide sonars een mijn, vliegtuigbom of torpedo ontdekt, kan een Atlas Elektronik SeaFox het water in. Middels het Acoustic Positioning System, vaart de 1,31 meter lange unmanned under water vehicle (UUV), met vier schroeven, naar het contact toe. De laatste twintig tot dertig meter stuurt vanuit de mijnenjachtcentrale een matroos of korporaal de SeaFox naar het doel om het contact te onderzoeken en/ of om onschadelijk te maken.
De marine heeft drie soorten SeaFoxen. De drie zijn feitelijk hetzelfde, maar verschillen op een klein aantal punten waardoor ze voor verschillende doeleinden kunnen worden gebruikt.
- Sea Fox I (Investigate), heeft een camera en sonar om het doelwit te vinden en onderzoeken/ bekijken. Dit is de oranje uitvoering.
- Sea Fox T (Training), is voor leerdoeleinden van het dekpersoneel en het personeel in de mijnenjachtcentrale.
- Sea Fox C (Combat), heeft een camera en sonar, maar ook een explosief om het doelwit op te kunnen ruimen. Deze UUV zal na een succesvolle actie echter niet meer terugkeren, maar naar de eeuwige mijnenjachtvelden gaan. Dit is de zwarte uitvoering.
Behalve de SeaFoxen kunnen ook duikers worden ingezet. Zij kunnen een contact verkennen en er vervolgens een explosief aan vast maken.
Fins filmpje (in het Engels) over mijnenjager Zr.Ms. Zierikzee.
Inzet | Naar menu
Nederlandse mijnenjagers worden vrijwel voortdurend ingezet voor ernstmissies. Het gaat dan voornamelijk om vliegtuigbommen en mijnen op de bodem van de Noordzee, in de Oostzee, etc.
Eén van de eerste acties waar de Alkmaarklasse mee in het nieuws kwam was toen Hr.Ms. Haarlem in april 1984 67 vaten met gif vond, die nabij Denemarken van een schip waren gevallen. In 1987 leidde mijnenjager Hr.Ms. Middelburg de reddingsoperatie na de scheepsramp met de Herald of Free Enterprise.
Maar de mijnenjagers zijn ook ingezet in het Midden-Oosten. In 1984 moesten Hr.Ms. Haarlem en Hr.Ms. Harlingen richting de Golf van Suez en de Rode Zee nadat terroristen 190 mijnen hadden gelegd en verschillende koopvaarders op een mijn waren gelopen. Van 1987 tot 1989 (Golfoorlog I) hebben drie mijnenjagers van de Alkmaar klasse (Hr.Ms. Hellevoetsluis, Hr.Ms. Maassluis en Hr.Ms. Urk) in de Golf van Oman en de Perzische Golf gejaagd op mijnen. In 1990 en 1991 hebben Hr.Ms. Harlingen, Hr.Ms. Haarlem en Hr.Ms. Zierikzee tijdens Golfoorlog II mijnengeruimd voor de kust van Kuweit.
Nederlandse mijnenjagers worden ook ingezet voor andere missies. Bijvoorbeeld Operatie Frontex (2004-heden), de Europese grensbewakingsoperatie in de Middellandse Zee. Daar zochten Nederlandse mijnenjagers naar illegale immigranten die richting bijvoorbeeld Spanje varen vanuit Noord-Afrika.
In 2011 voeren de mijnenjagers Hr.Ms. Haarlem en Hr.Ms. Vlaardingen voor de kust van Libië als onderdeel van operatie Unified Protector, de NAVO operatie die werd uitgevoerd na de opstand tegen het regime van Khaddafi. Deze operatie richtte zich op het beschermen van de bevolking, het toezicht houden op de naleving van het wapenembargo en het handhaven van de no-fly zone boven Libië. De twee mijnenjagers hebben diverse explosieven geruimd en vele tientallen schepen ondervraagd in verband met het wapenembargo.
De Alkmaarklasse mijnenjagers zijn verder actief in het standaard NAVO vlootverband voor mijnenjagers. Dit vlootverband ruimt voortdurend explosieven in Europese wateren en oefent op internationales samenwerking.
In 2014 maakt Zr.Ms. Makkum deel uit van het standaard NAVO vlootverband SNMCMG1 dat in de Oostzee een bijdrage zal leveren aan de versterking van de verdediging van NAVO bondgenoten naar aanleiding van de crisis in Oekraïne. Het schip zal onder leiding van het Noorse ondersteuningsschip oefenen en de vlag vertonen. Op 22 april vertrokken de vijf schepen vanuit Kiel naar het oostelijke deel van de Oostzee.
Op 25 november 2014 schaduwde Zr.Ms. Makkum het Russische landingsschip RFS Kaliningrad op de Noordzee.
Het containerschip MS Zoë verloor in de nacht van 1 op 2 januari 2019 een groot aantal containers. Sommige spoelden aan, anderen zonken. Zr.Ms. Vlaardingen was met hydrografisch opnemingsvaartuig Zr.Ms. Luymes betrokken bij de zoekactie.
In juni 2019 ruimde het NAVO-mijnenbestrijdingsflottielje SNMCMG1 tien zeemijnen nabij de Waddeneilanden. Hoewel er nog vele duizenden explosieven op de Noordzee liggen, komt het volgens de marine zelden voor dat zoveel mijnen in één keer kunnen worden geruimd. De Nederlandse mijnenjager Zr.Ms. Zierikzee maakte deel uit van het vlootverband. De explosieven werden gevonden tijdens de zoekactie naar de overboord geslagen containers van het containerschip MS Zoë in januari 2019.
Op 28 november 2019 verging de Urkse viskotter Lummetje op de Noordzee. Na een grote zoekactie werd het vissersschip door mijnenjager Zr.Ms. Makkum op de zeebodem gevonden. Duikers van de Makkum en de Defensie Duikgroep (DDG) haalden de lichamen van de twee bemanningsleden op zondag 1 december uit het vergane schip.
Zr.Ms. Zierikzee maakte in 2021 onderdeel uit van SNMCMG1. Tijdens de mijnenbestrijdingsoefening Open Spirit '21 detecteerden de schepen 130 explosieven uit de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Bijna 50 daarvan zijn direct onschadelijk gemaakt.
Op 30 juni 2022 maakte minister Ollongren bekend dat Nederland mijnenjagers heeft aangeboden om de vaarroute in de Zwarte Zee mijnenvrij te maken. Deze mijnen zijn gelegd tijdens de oorlog tussen Oekraïne en Rusland.
Er was begin augustus nog geen besluit genomen over de inzet, maar deelname van de Vlaardingen aan het permanente NAVO-eskader SNMCMG2 dat zich voornamelijk in de Middellandse Zee ophoudt, werd vervroegd. Uiteindelijk bleven de schepen in de Middellandse Zee.
In de tweede helft van 2023 maakte Zr.Ms. Vlaardingen deel uit van SNMG1.
Vliegtuigbom door duikers onschadelijk gemaakt op maar liefst 40 meter diepte (Foto: Jaime Karremann/ Marineschepen.nl)
Specificaties | Naar menu
Naamsein |
Naam |
In dienst |
Uit dienst |
M850 |
Alkmaar |
1983 |
2000 (Rusins, Letland) |
M851 |
Delfzijl |
1983 |
2000 (Visvaldis, Letland) |
M852 |
Dordrecht |
1983 |
2000(Talivadis, Letland) |
M853 |
Haarlem |
1984 |
2011 (Pakistan) |
M854 |
Harlingen |
1984 |
2000 (Imanta, Letland) |
M855 |
Scheveningen |
1984 |
2002 (Viesturs, Letland) |
M856 |
Maassluis |
1984 |
2011 (Mesta, Bulgarije) |
M857 |
Makkum |
1985 |
eind 2024 |
M858 |
Middelburg |
1986 |
2011 (Pakistan) |
M859 |
Hellevoetsluis |
1987 |
2011 (Struma, Bulgarije) |
M860 |
Schiedam |
1986 |
2027 |
M861 |
Urk |
10-12-1986 |
22-6-2022 |
M862 |
Zierikzee |
1987 |
- |
M863 |
Vlaardingen |
1989 |
27-3-2024 |
M864 |
Willemstad |
1989 |
- |
|
Afmetingen |
51,5x8,9x2,6 |
Max. waterverplaatsing |
543 ton |
Max. snelheid |
15 knopen |
Bemanning |
44 |
Voortstuwing |
Werkspoor A-RUB-215-diesel |
Wapensystemen |
Oerlikon 20mm
12,7mm |
Sensoren |
Decca TM 1229C navigatie radar
Thales Underwater Systems TSM 2022 Mk III hull mounted sonar
SAAB Bofors Double Eagle Mk III Self Propelled Variable Depth Sonar
|
Bronnen
Bus, M.F., Het mijnenbestrijdingsvaartuig; Marineblad, juli 1979, pp 302 e.v.
Sinds 13 augustus 2001
|