Hr.Ms. Zwaardvis en Hr.Ms. Tijgerhaai waren dieselelektrische onderzeeboten die van 1972 t/m 1994 in dienst waren van de Koninklijke Marine. Het ontwerp van de boten vormde de basis van de latere Walrusklasse onderzeeboten. De Zwaardvisklasse werd niet vervangen, na tevergeefse pogingen om de boten te verkopen zijn ze gesloopt.
Hr.Ms. Tijgerhaai, de tweede boot van de Zwaardvisklasse. (Foto: Koninklijke Marine)
Nederlandse atoomonderzeeërs
De Zwaardvisklasse bestond weliswaar uit twee conventionele onderzeeboten, maar als het aan de marine in de jaren '50 had gelegen waren het nucleaire onderzeeboten geweest.
In 1956 liep de Koninklijke Marine volgens de Admiraliteitsraad op technologisch vlak achter op het buitenland. De Nederlandse marine moest na de Tweede Wereldoorlog weer opgebouwd worden en dat ging niet helemaal zoals gehoopt. Daarnaast moest het veel gebruik maken van tweedehands materieel uit Engeland en Amerika.
Terwijl men in Nederland bezig was met een lange aanloop naar de bouw van de dieselelektrische Driecilinders, voer men in de Verenigde Staten sinds 1955 met de eerste nucleaire onderzeeboot: USS Nautilus. Het tijdperk van kernvoortstuwing was aangebroken en verwacht werd dat veel meer landen zouden volgen. De nieuwe Nederlandse dieselelektrische boten zouden bij oplevering wel sterk verouderd kunnen zijn. Ook de Koninklijke Marine ging nadenken over nucleaire onderzeeboten.
Overigens beperkte de nucleaire wens zich niet tot de marine. Nederland had al in juli 1955 een overeenkomst met de Verenigde Staten over kernenergie voor militaire en civiele doeleinden. Ook werd de Stichting Kernvoortstuwing Koopvaardijschepen opgericht. Kernenergie had, ondanks de nare associaties met kernbommen, de toekomst.
De Koninklijke Marine stortte zich in de periode 1956-1972 samen met TNO, het Reactor Centrum Nederland en Nevesbu vol overgave op kernenergie voor onderzeeboten. De Alle Hens schreef in augustus 1968: "En onafwendbaar nadert de tijd dat dit type voortstuwing ook bij de Koninklijke marine zijn intrede zal doen, wil de K.m. als volwaardige partner in de defensie haar rol kunnen blijven spelen."
Zover kwam het niet. Al tijdens de onderhandelingen om een kernreactor en tekeningen voor een onderzeeboot, bleek dat eventuele nucleaire onderzeeboten er niet snel zouden komen. De Amerikanen twijfelden en de Nederlandse defensiebegroting was te krap. In 1959 werd in de ontwerpbegroting voor 1960 wel gelden opgenomen voor twee nieuwe onderzeeboten, maar daar stond niet bij of het nucleaire subs zouden zijn. De NAVO steunde de Nederlandse kernwens, maar voegde daar wel aan toe dat als het de KM niet op korte termijn zou lukken, dan twee conventionele onderzeeboten gebouwd moesten worden.
Bevelhebber der Zeestrijdkrachten VADM Leendert Brouwer zag dat uitstel onvermijdelijk was, maar dat betekende nog geen afstel. Hij stelde voor om de tekeningen van de nieuwe revolutionaire dieselelektrische onderzeeboten van de Barbelklasse te gebruiken voor twee Nederlandse dieselelektrische subs. Daarna zou de stap gemaakt kunnen worden naar nucleaire onderzeeboten, mogelijk binnen dezelfde romp, als vervanging van de van Amerika geleende boten Hr.Ms. Walrus en Zeeleeuw.
Even leek het erop dat de Amerikanen snel goedkeuring voor kernenergie zouden geven, maar de onderhandelingen liepen vast. Nederland moest een keuze maken en besloot tot de bouw van twee conventionele onderzeeboten. Ondertussen was namelijk gebleken dat er zeker een toekomst was voor dieselelektrische subs. Toch werd de hoop niet opgegeven en lang werd de Zwaardvisklasse door de marine gepresenteerd als "de laatste Nederlandse conventionele onderzeeboten" en als "de voorlopers op de Nederlandse nucleaire onderzeeboten".
De Barbelklasse en Zwaardvisklasse vergeleken. Hier is duidelijk te zien dat de Zwaardvis van de Barbel is afgeleid, maar geen kopie is. Zo is de Zwaardvis net iets korter dan de Barbel (70 cm), is de boeg minder puntig en ook de romp naar boven iets boller. Het sail/ de toren van de Zwaardvis is iets lager en iets langer. Ook zijn de voorduikroeren op de Zwaardvis iets hoger geplaatst op het sail. (Illustraties samengesteld door Marineschepen.nl)
Onderzeeboten 1964
De mooie plannen ten spijt, de geleende Amerikaanse boten Hr.Ms. Walrus en Hr.Ms. Zeeleeuw uit 1953 moesten terug en dus vervangen worden.
Onder leiding van Ir. S.J.A. Heemstra werd een nieuwe stap gezet op gebied van Nederlandse onderzeeboten. Volgens één van zijn medewerkers en het latere hoofd van het bureau Jan Jaap van Rijn wilde Heemstra geen bovenwaterschepen meer als onderzeeboot bouwen, maar echte onderwaterschepen. Daarmee doelde Heemstra op boten die ontworpen waren om onder water te varen.
Heemstra liet met dat besluit het ontwerp van de Driecilinders, van zijn voorganger Ir. Max Gunning, los en richtte zijn blik op de Verenigde Staten. Daar was in 1959 de eerste van de drie dieselelektrische onderzeeboten van de Barbelklasse in dienst gesteld. Deze (uiteindelijk laatste conventionele Amerikaanse onderzeeboten) waren revolutionair. Gebaseerd op de experimentele USS Albacore, waren de Barbels de eerste onderzeeboten met een druppelvorm. Deze vorm had veel betere hydrodynamische eigenschappen, waardoor zij veel beter onder water konden varen dan andere subs in die tijd.
In juni 1960 keerde bevelhebber der zeestrijdkrachten (BDZ) vice-admiraal L. Brouwer terug na een bezoek van twaalf dagen aan de Verenigde Staten in het kader van nieuwe Nederlandse onderzeeboten. Na zijn bezoek zei hij tegen de Leeuwarder Courant dat in 1963 begonnen zou worden met de bouw van twee nieuwe conventionele onderzeeboten. "Opvallende bijzonderheid aan het uiterlijk van dit type", zo meldde het dagblad op 17 juni 1960, "is de zeer stompe vorm van de boeg, die een grote manoevreerbaarheid garandeert."
Die stompe vorm is afkomstig van de Barbelklasse, nieuwe Amerikaanse dieselelektrische onderzeeboten. VADM Brouwer: "Eigenlijk hadden de twee nieuwe onderzeeboten al respektievelijk ultimo 1961 en 1962 gereed moeten komen. We zijn echter achter op het vervangingsschema en we zullen nu, met achterewege lating van elk geëxperimenteer en gebruik makend van de ervaring van de Amerikanen, spoedig tot de produktie van twee nieuwe onderzeeboten moeten overgaan. Deze produktie is één van de onderwerpen van gesprek in de Verenigde Staten geweest en het bleek, dat de Amerikanen ons zeer ter wille zijn voor wat het beschikbaar stellen van hun gegevens over dit onderzeeboottype betreft. De Barbel is het nieuwste konventionele type onderzeeboot, dat in de Verenigde Staten is gereed gekomen en het is voor de taken en missies van de Nederlandse [onderzeedienst] uitermate geschikt."
Op bureau Scheepsbouw van de Directie Materieel Koninklijke Marine (DMKM) in Den Haag begon men met het ontwerpen van de twee onderzeeboten, genaamd 'Onderzeeboten 1964'.
De Koninklijke Marine ontving de tekeningen van de Barbelklasse en ging daarmee aan de slag. Met hulp van het MARIN in Wageningen werd de aangepaste romp getest in de sleeptank.
Het staal van de Zwaardvisklasse was Staal 52, dat was gewoon staal en geen hoge rekgrensstaal zoals dat later bij bijvoorbeeld de Walrusklasse werd gebruikt. De Zwaardvisklasse 220 meter diep duiken. Dat was vergelijkbaar met de Driecilinders, maar minder diep dan de latere Walrusklasse.
De indeling van de Zwaardvisklasse volgens de Alle Hens van februari 1969. 1: boegbuiskamer, 2: zolder boegbuiskamer, 3: sonarruimte, 4: batterijruim, 5: batterijruim, 6: tussendek, 7: bovendek, 8: machinekamer, 9: manoeuvreerkamer en 10: hekkamer. (Bron: Alle Hens februari 1969)
Verbeteringen
De Zwaardvisklasse was een kind van de Barbel en de Driecilinders. Beide ontwerpen en ervaringen werden als uitgangspunt genomen om een compleet nieuwe onderzeeboot te ontwerpen.
De Barbel was een onderzeeboot met een volledige double hull, dat wil zeggen dat de onderzeeboot een binnenste drukhuid heeft en een buitenste schil die niet drukvast is (met daartussen bijvoorbeeld brandstof). Het Amerikaanse ontwerp was over de hele boot voorzien van een double hull. Ontwerper Heemstra besloot om het middenschip te vergroten en daar een enkele hull te maken. Daardoor werd de Zwaardvisklasse zeer ruim en leefbaar, met een groot middenschip, nog groter dan de Barbel (en groter dan de Walrus).
Ook op andere punten had de Zwaardvis vele nieuwigheden, toch wordt gezegd dat de boot is afgeleid van de Barbel. Maar als je die twee ontwerpen naast elkaar legt, is er geen enkel stuk dat op elkaar past. De Barbel was een uitgangspunt, een parentboat: we doen het volgens die principes. Er was geen sprake van copy paste, maar copy change.
Vergeleken met de Driecilinders was de Zwaardvisklasse ook op vele punten anders. Het grootste verschil was uiteraard dat nieuwe subs uit één grote cilinder bestonden. Zij werden daarom ook wel aangeduid als de ééncilinders.
Een ander verschil met de Driecilinders was het gebruik van één grote langzaam draaiende schroef, in plaats van twee kleinere. Doordat de enkele schroef minder omwentelingen maakte, kon de Zwaardvisklasse geruislozer varen.
De accommodatie aan boord was vele malen beter. Waar men op de Driecilinders nog in de boeg- en hekbuiskamers tussen de torpedo's moest slapen en eten, had de bemanning op de Zwaardvisklasse eigen slaapverblijven. Die extra ruimte kwam onder andere doordat de boot groter was, maar met hetzelfde aantal bemanningsleden opereeerde. Daarnaast was door moderne technieken minder ruimte nodig aan boord.
Bovenaanzicht van het middenste deel van de Zwaardvis. De onderzeeboot 'vaart' op het plaatje naar rechts. 1: boegbuiskamer, 2: zolder boegbuiskamer, 3: sonarruimte, 11: onderwatercentrale, 12: periscopenplatform, 13: gevechtscentrale, 14: sonarhut, 15: radiohut, 16: EOV hut (elektonische oorlogvoering), 17: radarhut, 18: hut commandant, 19: hutten officieren, 20: longroom (verblijf officieren), 21: slaapverblijf korporaals en manschappen, 22: zitverblijf korporaals en manschappen, 23: kombuis, 24: victualiën bergplaats, 25: gouden bal (verblijf onderofficieren), 26: hutten onderoffcieren, 27: toilet en douche. (Bron: Alle Hens februari 1969)
Van binnen
De Zwaardvisklasse had geen hekbuiskamer meer; m.a.w. er waren alleen torpedobuizen aan de voorzijde. De boegbuiskamer was bovendien gereserveerd voor torpedo's, zoals hierboven al vermeld. Deze ruimte besloeg twee dekken en was dus erg hoog.
In het midden van de onderzeeboot bevonden zich veel verblijven en werkruimten. Het bestond uit drie lagen: in de onderste de batterijen en twee dekken daarboven. Dat er twee dekken waren, was een primeur voor Nederlandse onderzeeboten.
Het 1e dek boven de batterijen bood toegang aan de boegbuiskamer (voor) en de machinekamer (achter). In dit dek bevond zich het zitverblijf voor korporaals en manschappen (tevens cafetaria), de kombuis, slaapverblijf voor 48 korporaals en manschappen en het onderofficiersverblijf met aansluitend drie hutten voor officieren. Op dit dek was ook ruimte gevonden voor wasplaatsen, douches en toiletten. De woonverblijven werden zo ver mogelijk naar voren geplaatst, weg van het lawaai uit de machinekamer (alleen als de diesels bij stonden natuurlijk).
Verder naar achteren op dit tussendek, waren de machinekamer, manoeuvreerkamer (waar o.a. de schakelborden stonden op een zwevende vloer) en hekkamer (met o.a. de hoofdelektromotor). Wat tijdens de bouw veel hoofdbrekens kostte was de uitvoering van de eisen die gesteld waren aan schokbestendigheid en geruisarmheid van de apparatuur.
De Tijgerhaai eind jaren '60 in aanbouw bij de Rotterdamsche Droogdokmaatschappij (RDM).(Foto: Koninklijke Marine)
Bouw
De twee boten, met bouwnummers RDM 320 en 321, werden gebouwd door de Rotterdamsche Droogdokmaatschappij (RDM). Zij waren op 24 december 1965 besteld, op 7 september waren de namen Zwaardvis en Tijgerhaai door de koningin toegekend.
Op 14 juli 1966 werd de spreekwoordelijke kiel van de onderzeeboten gelegd.
De bouw verliep met vertraging. De Zwaardvis werd niet op 1 december 1969 opgeleverd, de boot werd op 18 augustus 1972 in dienst gesteld.
Hr.Ms. Zwaardvis op een poster, die voor 10 gulden te koop was, ter ere van het 70-jarig jubileum van de Onderzeedienst in 1977. (Foto: Koninklijke Marine)
Grote prestatie Nederlandse onderzeebootbouw
Volgens diverse Nederlandse onderzeebootexperts werkzaam in de industrie en bij de marine, was de Zwaardvisklasse een prestatie van groot formaat. Groter dan die van de Walrusklasse en de Driecilinders. Zoals eerder vermeld was de Zwaardvisklasse een gecombineerde doorontwikkeling van de Amerikaanse Barbelklasse en de Nederlandse Driecilinders. Het leverde een compleet nieuwe onderzeeboot op, waar de Walrusklasse later een afgeleide was. Ook de Driecilinder was een compleet nieuw ontwerp, maar presteerde uiteindelijk minder dan de Zwaardvissen.
Voor- en nadelen
De Zwaardvisklasse werd door velen gezien als prettige boten. Zeker de accommodatie was vergeleken met de andere boten ronduit luxe te noemen. De boten waren op het bovenste dek (met o.a. commandocentrale) zelfs ruimer dan de latere Walrusklasse. Daarnaast waren de Zwaardvissen onder water snel, uitstekend te manoeuvreren, makkelijk af te trimmen (dwz op gelijke diepte te houden door ze te laten zweven) en ze waren bij lage vaart erg stil.
Niet alles was goed aan de Zwaardvis en Tijgerhaai. De vuurleiding voor de torpedo's was beperkt, de mogelijkheden voor Elektronische Oorlogvoering (EOV) waren beperkt en de boten veroorzaakten een lage bromtoon bij bepaalde snelheden. De lage brom stoorde de sonar en maakte het makkelijker voor andere eenheden om de onderzeeboten te ontdekken.
Om het probleem met de lage brom op te lossen werden de boten niet operationeel ingezet en grondig nagekeken. Britse en Amerikaanse deskundigen werd om hun visie gevraagd. De roeren en de fundering van de hoofdelektromotor werden aangepast, maar daarmee waren de problemen niet opgelost. De problemen werden zelfs erger toen er scheuren ontstonden in de lagerbussen van de schroefas. Hierdoor werd aan de lage brom een scherpe tik toegevoegd, waardoor de marine vreesde dat de boten nog makkelijker te detecteren zouden zijn en zelfs te herkennen.
Desondanks bewees de Zwaardvisklasse tijdens oefeningen toch moeilijk op te sporen te zijn, de commandanten waren op de hoogte van het euvel en wisten welke snelheden zij moesten vermijden.
Een ander probleem met de Zwaardvisklasse had betrekking op de lanceerinrichting in combinatie met de Amerikaanse MK37 torpedo's.
Sweep Panorama. Het voor onderzeeboten bekende eiland Arran, nabij Glasgow. In deze Schotse wateren oefenen Nederlandse onderzeeboten al vele jaren. Voor een periscoopfotowedstrijd van de Britse marine maakte de toenmalige navigatieofficier van de Zwaardvis (en latere Commandant Onderzeedienst) Peter de Harder deze panorama. De Harder won de eerste prijs. (Foto: P. de Harder/ Hr.Ms. Zwaardvis)
Inzet
De Zwaardvis en de Tijgerhaai zijn tijdens de Koude Oorlog veelvuldig ingezet, bijvoorbeeld om informatie te verzamelen over Russische marineschepen.
Dit gebeurde vanaf 1975. Een van de bekendste spionage-operaties van de Zwaardvisklasse had in september-oktober 1975 plaats toen Hr.Ms. Zwaardvis onder leiding van LTZ1 Nico Buis gedurende langere tijd het mysterieuze Sovjetschip Svanetiya volgde. Het officieel als koopvaardijschip te boek staande schip was al enkele jaren een doelwit van inlichtingendiensten omdat er sterke aanwijzingen waren dat het schip zich bezighield met geheime operaties op de zeebodem met behulp van duikers en onderzeeboten. Het 'Luik van Buis' is een term die afkomstig is van deze operatie.
Een andere bekende operatie met de Zwaardvis was die van maart-april 1983 toen de onderzeeboot onder leiding van LTZ1 Robin Snouck Hurgronje in de Middellandse Zee getuige was van meerdere Sovjet-onderzeebootoefeningen. Op korte afstand van de Zwaardvis werd een torpedo gelanceerd door een Foxtrotonderzeeboot van de Sovjetmarine.
Een overzicht van de in het boek In het diepste geheim beschreven patrouilles:
- Hr.Ms. Zwaardvis, september-oktober 1975, Noorse Zee
- Hr.Ms. Tijgerhaai, maart-april 1977, Middellandse Zee
- Hr.Ms. Zwaardvis, maart-april 1983, Middellandse Zee
- Hr.Ms. Zwaardvis, oktober-november 1988, Middellandse Zee
- Hr.Ms. Zwaardvis, oktober 1991, Middellandse Zee
Behalve inlichtingenoperaties namen de boten uiteraard veelvuldig deel aan oefeningen. Met succes. In 1989, tijdens de oefening North Star, wist Hr.Ms. Zwaardvis onder leiding van LTZ1 Koen Hermsen het 'vijandelijke' eskader te penetreren en het bijbehorende Amerikaanse vliegkampschip USS America, tot vijf maal toe tot zinken te brengen. Ook meerdere escorteschepen werden virtueel gekelderd. Dit blijkt uit het boek In het diepste geheim.
Tijdens het conflict in Joegoslavië, begin jaren '90, zijn de twee boten ingezet in de Adriatische Zee (naast onderzeeboten van de Walrusklasse). Hr.Ms. Zwaardvis begon eind 1992 aan de geheime missie voor de kust van voormalig Joegoslavië. De boot moest o.a. militaire radioverbindingen afluisteren en eventuele troepenbewegingen waarnemen.
Hr.Ms. Tijgerhaai voerde de geheime patrouille uit in 1993 en was voor de Servische kust de vooruitgeschoven post voor de NAVO eskaders in de Adriatische Zee. De Tijgerhaai had een zogeaamde Indication and Warning taak en moest eventuele uitvarende met raketten bewapende patrouilleboten en de conventionele onderzeeboten opsporen. Hr.Ms. Tijgerhaai observeerde o.a. een grote oefening en volgde een mijnenlegger die mogelijk mijnen aan het leggen was.
Ook de Zwaardvis ging tijdens de tweede missie, in 1994, achter Servische onderzeeboten aan en volgde een grote marineoefening van Servië en Montenegro.
Hr.Ms. Zwaardvis met op de achtergrond een Van Speijkklasse fregat. (Foto: Koninklijke Marine)
Ongelukken en vermissing
Hr.Ms. Zwaardvis werd in mei 1973 getroffen door een ongeluk tijdens het snuiveren. De boot kreeg 40 ton water binnen toen het in de Noorse Zee voer. Het moest daarna gesleept worden naar Bergen, Noorwegen.
In 1989 deed Hr.Ms. Zwaardvis mee aan de oefening North Star. Tijdens de oefening verloor de onderzeeboot een opdrijfboei. Deze boei die bevestigd is aan de buitenzijde van de onderzeeboot wordt normaal gesproken alleen losgelaten als de sub in nood is. Nu was er niets loos, maar de boei zond eenmaal aan de oppervlakte het noodsignaal uit. Dat werd opgevangen door Hr.Ms. Kortenaer en Hr.Ms. Jacob van Heemskerck. Ook andere schepen ontvingen het signaal en probeerden contact te maken met de onderzeeboot. Aan boord van de Zwaardvis wist men van niets en probeerde men ongedetecteerd te blijven. Dat lukte en boven water startte men de SUBLOOK procedure op: alle eenheden moeten op zoek naar de onderzeeboot in nood.
De Nederlandse pers was inmiddels op de hoogte en wilde het nieuws graag naar buiten brengen. De Onderzeedienst probeerde de verspreiding van het nieuws te vertragen en ondertussen zo snel mogelijk de familieleden en partners van de bemanningsleden persoonlijk te informeren. Tegelijkertijd bracht het een opvangcentrum in gereedheid en reserveerde het telefoonlijnen.
Al die tijd wist men dat de golven erg hoog waren en dat daardoor mogelijk de boei was verloren, maar moest men rekening houden met het ergste. Drie uur na de SUBLOOK melding en vlak voor het ANP het persbericht zou uitzenden, kwam de Zwaardvis nietsvermoedend weer boven waarna het direct bevestigde dat alles in orde was.
De Zwaardvis kreeg vlak voor uitdienststelling in 1994 ook te maken met een ongeluk. Tijdens de een geheime operatie in de Adriatische Zee ging het starten van de diesels mis. Hierdoor kwamen grote hoeveelheden afvoergassen in de boot, waaronder koolmonoxide. De boot brak de operatie tijdelijk af en koerste naar Brindisi, Italië.
Geen vervanging en geen verkoop
In 1984 werd voor het eerst de vervanging van de Zwaardvisklasse, gepland halverwege de jaren negentig, aangestipt. De marine was toen begonnen met een zoektocht naar vervangende concepten en ontwerpen: vervanging door twee kleinere Moray-onderzeeboten van RDM of toch twee extra Walrusklasse-boten? Het was inmiddels eind jaren tachtig en de bezuinigingen zwelden aan, het project werd uitgesteld. De eerste geluiden over het niet vervangen van deze boten klonken en toen in november 1989 de Berlijnse Muur viel, werd de situatie onhoudbaar: op 25 januari 1990 liet minister van Defensie Relus ter Beek (PvdA), ondanks weerstand vanuit de Kamer, weten dat de Zwaardvis en Tijgerhaai niet vervangen zouden worden.
De boten waren toen net voor 150 miljoen gulden gemoderniseerd. Zij werden in 1994 en 1995 uit dienst gesteld. "Hun overblijvende
levensduur werd op 'minstens 15 jaar' geschat", schreef Ton van Oosterhout in zijn proefschrift De precaire autonomie van de Nederlandse marinescheepsbouw.
De RDM kocht de twee boten terug om ze door te verkopen. Indonesië, Egypte en Maleisië waren geïnteresseerd, maar kochten de boten niet. Ondertussen waren ze al wel verscheept naar Maleisië. Omdat de Koninklijke Marine vreesde dat technologie van de gemoderniseerde subs toch in handen van derden zou vallen, werd via de rechter sloop afgedwongen. De onderzeeboten werden in opdracht van de Nederlandse staat in 2006 in Maleisië gesloopt. De kosten, 1,4 miljoen euro, werden verhaald op het inmiddels failliete RDM. Maleisië had toen Franse Scorpène-onderzeeboten aangeschaft.
Naamsein
Naam
In dienst
Uit dienst
S806
Zwaardvis
18-8-1972
13-7-1994
S807
Tijgerhaai
20-10-1972
8-12-1995
Afmetingen
66,2 x 10,3 x 7,1
Max. waterverplaatsing
2350 ton boven water 2640 onder water
Max. snelheid
13 knopen boven water 20 knopen onder water
Bemanning
67
Voortstuwing
3 dieselgeneratoren, 1 hoofdelektromotor
Wapensystemen
Mk 37 Mod 2 torpedo's Mk 48 Mod 4 torpedo's
Sensoren
Type 1001 navigatieradar
Krupp Atlas DSQS 21 sonar
Thomson Sintra Eledone sonar
GEC Avionics Type 2026 gesleepte sonar (na update)
Bronnen
Alle Hens
Schoonoord, D.L., Pugno Pro Patria. De Koninklijke Marine tijdens de Koude Oorlog; Uitgeverij Van Wijnen (Franeker, 2012)
Snouck Hurgronje, R., Klaar voor onder water; Aprilis (Zaltbommel, 2007)