Marineschepen.nl
 
   
 

Wat kan Defensie van de politiek verwachten?


Door: Jaime Karremann
Laatst aangepast: 25-05-2016


Gisteren is in de Tweede Kamer gedebatteerd over de defensieuitgaven en de 2% NAVO-norm. Conclusie: Defensie is belangrijk, maar het besluit om te investeren in Defensie wordt vooruit geschoven.
Is dat een verrassing? Wie naar de Nederlandse geschiedenis kijkt niet. Door de eeuwen heen is de Nederlandse marine vaker verwaarloosd dan opgebouwd. Zelfs de relatief grote marine van tijdens de Koude Oorlog, was opgebouwd uit buitenlandse cadeaus en binnenlandse drang naar werkgelegenheid. Dat stemt toch een stuk minder vrolijk over het verleden, maar ook voor de toekomst.


M-fregat
Het M-fregat Hr.Ms. Abraham van der Hulst moest al na 11 jaar worden verkocht in 2004. Foto: AVDKM

Er is op dit moment geen enkele reden om niet te investeren in Defensie. Wie opriep tot het innen van vredesdividend in de jaren '90, zou nu moeten pleiten voor het betalen van dreigingspremie. Een ander smoesje om te bezuinigen was de economische crisis, maar die is ook voorbij. Eindelijk heeft de minister van Defensie toegegeven dat Defensie het Nederlandse grondgebied niet kan verdedigen, dat geldt dus voor land-, luchtmacht én marine. En de NAVO klaagt (opnieuw) over de inzetbaarheid van de Nederlandse krijgsmacht.

Dat vraagt om daadkracht! Investeringen! Herstel van fouten die in het verleden zijn gemaakt! Maar nee. Den Haag schuift het probleem voor zich uit. Besluiten over investeringen in de krijgsmacht moet het volgende kabinet maar nemen.

Terugkijkend naar de recente marinegeschiedenis, rijst direct de vraag hoe het mogelijk is geweest dat Nederland na de Tweede Wereldoorlog ooit wél een (in ieder geval qua omvang) serieuze vloot heeft gehad. Het antwoord is niet, zoals vaak wordt gedacht, dat de Nederlandse politici na 40-45 zo geschrokken waren dat zij zo'n belabberde defensie nooit meer wilden en zich serieus hard maakten voor een krijgsmacht die op haar taak zou zijn berekend.

Dit artikel richt zich op de marine, maar de geschetste situatie was bij andere krijgsmachtdelen niet heel veel anders.



Een marine van giften en moetjes
Vanaf 1839 was Nederland neutraal; het zou in een oorlog geen partij kiezen. Dat bleef zo tot Duitsland op 10 mei 1940 ons land binnenviel. 111 jaar lang wilde Nederland alleen vanaf de zijlijn toekijken, ook in de hoop zelf geen partij te worden. De gedachte was onder meer dat investeren in leger en vloot potentiële tegenstanders een excuus zou kunnen geven om Nederland(se belangen) aan te vallen. Dus werd nauwelijks geïnvesteerd en dat kwam veel politici eigenlijk wel goed uit. Pas toen de Japanse en Duitse dreiging zo hoog werd dat men in Den Haag het belang inzag, werd (te weinig en te laat) alsnog geld vrijgemaakt.

Het NAVO-lidmaatschap na de Tweede Wereldoorlog was een belangrijke ommekeer, want daarmee eindigde de Nederlandse neutraliteitspolitiek. Maar aan dat lidmaatschap zijn behalve rechten (andere lidstaten helpen ook Nederland bij de verdediging), ook plichten verbonden. Je moet om andere lidstaten bij te kunnen staan immers wel beschikken over een beetje fatsoenlijke krijgsmacht.

Wie dan naar het aantal marineschepen kijkt in de jaren daarna, ziet een enorme vlootopbouw. De heren en dames op het Binnenhof hadden het goed begrepen en zich snel aangepast aan de nieuwe rol van Nederland, zou je kunnen denken. Nou, niet helemaal.



Wie dieper graaft ziet al snel een rode draad in de Nederlandse, misschien Westerse, geschiedenis na de Tweede Wereldoorlog als het gaat om defensie-investeringen. Wat opvalt is dat de politieke besluitvorming ook vlak na de Tweede Wereldoorlog gekenmerkt werd door tegenstribbelende politici als het gaat om investeren in de marine. Natuurlijk moest bezuinigd worden toen in 1950 de Defensieuitgaven 30% van de Rijksbegroting bedroegen (nu is dat 2%). En de mate waarin politici tegenstribbelden verschilde, maar van een brede wil om te investeren is minder sprake geweest dan de kruisers en 24 fregatten doen vermoeden.

De vloot is er dus niet gekomen door de heldere visie, sterke wil en dadendrang van de Nederlandse politiek, maar door twee drijfveren die vanaf 1945 tot in de jaren '90 langzaam in elkaar overvloeiden.
Vanaf 1945 tot en met de jaren '70 was het vooral de Amerikaanse gulheid die de Nederlandse marine mogelijk maakte. In de jaren '70 verdween de buitenlandse steun en tot en met jaren '90 was het vooral de werkgelegenheid die Den Haag steeds over de streep trok om geld in de marine te stoppen. De redding van duizenden banen in de marinebouw zorgde voor nieuwe fregatten en niet andersom. Het doel was niet een op haar taak berekende marine, maar het in leven houden van de scheepsbouw en de bijbehorende arbeidsplaatsen.

Na 1995 verdween gaandeweg die werkgelegenheidsprikkel, werd er stevig bezuinigd op Defensie en waren er minder marineprojecten en ging het goed op de arbeidsmarkt.

Die rode draad is belangrijk want Nederland staat aan de vooravond van grote en langdurige investeringen om de bestaande marine te handhaven. We hebben het dan nog niet over uitbreiden.

Die rode draad is zorgelijk, omdat die prikkels van buitenaf weg zijn en Nederland zelfstandig de marine overeind zal moeten houden. En de vraag is of Nederland daartoe bereid is.

Hoeveel marineschepen heeft Nederland
Het totaal aantal marineschepen dat Nederland heeft gehad in de periode 1945-2015.



vloot in de jaren zestig
Overzicht van de vloot in een voorlichtingsboekje van de marine. Nederland beschikte over deze indrukwekkende armada van september 1964 t/m november 1965.

Hulp van buitenaf
Voor de marine was na de Tweede Wereldoorlog duidelijk hoe de vloot er in grote lijnen uit moest zien. Bij een eventueel volgende oorlog wilde het met meer en betere schepen de strijd aan kunnen gaan én wilde het een grotere stem hebben binnen internationaal verband, want hoewel de Koninklijke Marine de hele Tweede Wereldoorlog had doorgevochten, moest het zich schikken naar de Britten.

Na de Tweede Wereldoorlog moest Europa worden opgebouwd. Na de Marshall-hulp kwam het Mutual Defense Assistence Program (MDAP) ook een militaire variant van de Verenigde Staten om Europa te steunen. Met deze hulp hoopte Amerika dat Europa niet snel zo zwichten voor het communisme en tegelijkertijd de wapens kon oppakken als het nodig zou zijn.

De hulp van de Verenigde Staten was fors. Hoewel de Koninklijke Marine minder ontving dan de land- en luchtmacht, kwam zeker in de jaren '50 een complete vloot vanuit de VS naar Nederland. Alleen al de eerste 10 jaar ontving Nederland bijna 60 schepen, waaronder destroyers, fregatten, mijnenvegers en onderzeeboten.

Soms moest voor reservedelen worden betaald, maar vaak was ook dat inbegrepen, net als opleidingen. De Marine Luchtvaartdienst (MLD) werd volledig met Amerikaanse steun opgebouwd. In de jaren '50 mocht Nederland onder andere 18 Lockheed Ventura Harpoon patrouillevliegtuigen ophalen, 12 Neptune langeafstand maritieme patrouillevliegtuigen, 3 Skikorsky S-55 helikopters, 58 Grumman Avengers vliegtuigen voor het (tweede) vliegkampschip Hr.Ms. Karel Doorman en tegen een vriendenprijsje 15 Martin Mariners.

Toen had Nederland al het eerste vliegkampschip Hr.Ms. Karel Doorman geleend van de Britten, evenals vier T-klasse onderzeeboten.

Met regelmaat vlogen Nederlandse delegaties naar de Verenigde Staten om om hulp te vragen: opleidingen, laten controleren van berekeningen voor nieuwe onderzeeboten, vragen om het nieuwste materieel, etc. In de jaren '60 wilde de Koninklijke Marine graag kernreactoren ontvangen voor nieuwe nucleaire onderzeeboten en vroeg Nederland of Amerika de Terrier-raketten tegen luchtdoelen wilde overdragen. De nucleaire subs kwamen er niet, maar de Amerikaanse Terrier-raketten, de nieuwste wapens in de VS, werden geleverd.

Ook in de jaren '70 waren er intensieve contacten met de Verenigde Staten, bijvoorbeeld over de Standard Missiles en de Orion maritieme patrouillevliegtuigen, al was aan de Amerikaanse gulheid een einde gekomen en moest voor de raketten en vliegtuigen wel betaald worden.
Op zich was dat geen probleem, want de Nederlandse werven hadden inmiddels de nodige ervaring en de Europese economiën waren op stoom. De marine had daar baat bij, want in een betrekkelijk korte periode werden belangrijke schepen besteld, waaronder de Geleide Wapen en Standaard fregatten.

Hr.Ms. Van Ewijck en Dubois
Het moment van overdracht van de Amerikaanse fregatten USS Gustafson en USS O'Neill door Captain USN R.M. Watt Jr. aan KLTZ P.A. Riedel in 1951. De fregatten werden in dienst gesteld als Hr.Ms. Van Ewijck en Hr.Ms. Dubois van de Amstelklasse. Door de Nederlandse bemanning werden ze vanuit Boston, via een oefening bij Norfolk, naar Den Helder gevaren. (Foto: Alle Hens februari 1951)

Werkgelegenheid
Daar kwam echter verandering in. Want na een snelle economische groei in de jaren '60, volgden tegenslagen in de jaren '70. De tegenvallende economische groei leidde tot bezuinigingen op Defensie. Tegelijkertijd raakte de Nederlandse scheepsbouw in enorme problemen door goedkope concurrentie uit Azië, massaontslagen dreigden. Een reeks fusies en overnames resulteerde in 1971 in het scheepsbouwconcern Rijn-Schelde-Verolme Machinefabrieken en Scheepswerven NV (RSV), maar de problemen bleven.

Halverwege de jaren '70 besloot de regering om RSV te steunen door de derde serie S-fregatten eerder te bestellen dan gepland, het plaatsen van de order was daarvoor steeds uitgesteld. Twee schepen werden gebouwd bij Wilton-Fijenoord en twee bij De Schelde.

In 1979 werden ook de Walrusklasse onderzeeboten vervroegd besteld door de regering ter bevordering van de werkgelegenheid op de Nederlandse werven. (Saillant detail is dat de bestekfase toen nog niet was afgerond, iets wat later van invloed was op de stijgende kosten, de Walrusaffaire.)

In 1983 ging RSV failliet, de Nederlandse regering had er miljarden ingestoken. Twee delen werden gered: Koninklijke Maatschappij De Schelde en Rotterdamsche Droogdokmaatschappij (RDM).

De marine had reeds in 1977 aangegeven de van Amerika ontvangen Roofdierklasse fregatten te willen vervangen. De vervanger, het latere M-fregat, werd echter steeds uitgesteld. Toen RSV in 1983 failliet ging, stonden de nieuwe fregatten voor 1986 op de rol. Maar het faillisement veranderde alles. De M-fregatten werden door Den Haag plotseling naar voren gehaald om de orderboeken van De Schelde te vullen.
Ook werden logementschip Hr.Ms. Thetis en torpedowerkschip Zr.Ms. Mercuur bij De Schelde besteld. De tweede serie Walrusklasse onderzeeboten (Zr.Ms. Dolfijn en Bruinvis) werd eveneens naar voren gehaald, ditmaal in verband met de werkgelegenheid van de RDM.

Natuurlijk was (en is) de marine gebaat bij een nationale defensieindustrie, maar de manier van investeren had een keerzijde. De extra kosten die gemoeid waren met het vervroegen van de orders kwam voor het grootste deel ten laste van Defensie. In totaal ging het om 1 miljard gulden uit de periode 1983-1987. Land- en luchtmacht hadden hier last van, maar het meeste werd verrekend door de marine, die er tot in de jaren '90 door in de problemen zat. Uiteindelijk moesten er vliegtuigen en fregatten door worden verkocht.

De verkoop van fregatten werd in de jaren '90 en aan het begin van deze eeuw vaker ook voor het behoud van de Nederlandse scheepsbouw gebruikt. Zo werden M-fregatten verkocht om de bouw van patrouilleschepen te kunnen financieren. Verbeteringen op de arbeidsmarkt vanaf eind jaren '90, maakten de situatie voor de politiek echter minder urgent.

RSV
Overvolle Energiehal tijdens de demonstratieve bijeenkomst van RSV-werknemers uit het hele land. (Foto: Hans Steinmeier/ ANP, CC BY-NC-ND 2.0)

Koel en afstandelijk
Na de verkoop van M-fregatten en de bouw van de patrouilleschepen, is het onderwerp werkgelegenheid niet meer zo prominent naar voren gekomen in discussies over marineinvesteringen. De Schelde is sinds enige tijd onderdeel van een groot en stabieler bedrijf en bovendien laat het de Nederlandse marineschepen grotendeels in Roemenië bouwen. De andere recente marinewerven (Wilton-Fijenoord, RDM, Van der Giessen-de Noord) zijn failliet of overgenomen.

Toen Thales Nederland eind 2015 aankondigde maar liefst 200 werknemers te gaan ontslaan, was het alleen voor de lokale krant Tubantia groot nieuws. Wel leverde het kamervragen op van VVD-Kamerleden Vuijk en Teeven, maar het antwoord van minister van Defensie Hennis was uiterst koel en afstandelijk. In de antwoorden ontweek ze de vraag of er een directe relatie was met het uitstellen van de nieuwbouwprogramma's (zoals door Thales zelf was verklaard). Op de vraag "Op welke wijze wordt bij het plannen of verschuiven van investeringen rekening gehouden met de gevolgen daarvan voor de defensie-industrie en voor de strategische relatie daarmee?" antwoordde ze met een opsomming van factoren die van invloed zijn op het financiële kader. "De relatie met de defensie-industrie is dus een factor van invloed," besloot ze.

Thales
CEO van Thales Nederland, Gerben Edelijn, in gesprek met Plaatsvervangend Commandant der Strijdkrachten vice-admiraal Rob Bauer. (Foto: Jaime Karremann/ Marineschepen.nl)

Nieuw toverwoord: nichecapaciteit
Waar hulp uit het buitenland en werkgelegenheid zijn verdwenen, zijn twee andere elementen een hoofdrol gaan spelen. In de huidige periode van vlootvernieuwing (of beter: vlootveroudering) is internationale samenwerking een steeds terugkerend onderwerp. Dit stamt eigenlijk uit de hoogtijdagen van de PvdA in de jaren '70, maar is mede door kennisverlies en bezuinigingen nu weer actueel. Dat zal echter nooit de basis worden van een sterke marine. Want het idee er achter is hetzelfde bereiken met minder investeringen.

Het nieuwste toverwoord is nichecapaciteit. Het nieuwe begrip, door Jeanine Hennis in 2013 met Prinsjesdag geïntroduceerd, zorgde voor veel positieve gevoelens binnen de marine. De Alle Hens van juli/ augustus 2013 schreef: "Ze maakt een onderscheid in basis- en nichecapaciteiten. Basiscapaciteiten zijn capaciteiten waar de krijgsmacht niet zonder kan en die moeten voor zoveel mogelijk taken bruikbaar zijn. Denk daarbij aan gevechtseenheden zoals fregatten, jachtvliegtuigen en infanterie-eenheden. Daarnaast zijn er capaciteiten waarover niet elke krijgsmacht beschikt. Het gaat hierbij om hoogwaardige, specialistische capaciteiten die schaars zijn. Een voorbeeld is de inzet van onderzeeboten of maritieme special forces tijdens antipiraterij-operaties." En dan de belangrijkste reden waarom nichecapaciteit de redding van de vloot zou worden:

"De minister wil de nichecapaciteiten behouden."

Een wonder! Het toverwoord werkte, want nog geen maand later werd aangekondigd dat de Walrusklasse onderzeeboten vervangen moesten worden (niche!) en toen de niche-zegen over het te koop staande JSS werd uitgesproken kon het schip worden behouden.

Maar, zoals we nu wel weten, is niche een zegen voor de één en de term basiscapaciteit de vloek voor de ander. Want fregatten (basis), moeten die dan niet behouden worden? En mijnenjagers (basis)? Gaan we die dan nog vervangen?

Aandacht voor nichecapaciteiten gaan de marine, net als internationale samenwerking, niet redden.

Zolang de wil om te investeren in veiligheid niet uit de (visie van de) politiek zelf komt, is de toekomst van de marine en van heel defensie heel somber. Zonder hulp uit het buitenland en zonder duizenden bijna-ontslagen, zal Nederland uit eigen wil Defensie weer moeten opbouwen. Gaat dat gebeuren? Uit voorgaande bleek al dat investeren in Defensie niet in het DNA zit van de Nederlandse politicus.

Op in ieder geval één politicus na dan. Hij, Johan de Witt, schreef in 1672: "De aard der Hollanders is soodanigh, dat als de nooden en periculen niet sehr claer voor ogen coomen, zij geenszins gedisponeerd kunnen worden om naar behoren te vigileren voor haar eigen securiteit."



Bronnen
Brouwer, L., Wijn, J.J.A. et al, Tussen vloot en politiek, Een eeuw marinestaf 1886 - 1986; De Bataafsche Leeuw (Dieren, 1986)
Hennis-Plasschaert, J.A., Beantwoording Kamervragen Vuijk en Teeven (beiden VVD) over het schrappen van banen bij Thales Nederland; 18 februari 2016
Kool, W, Marinematerieelsbeleid; Marineblad december 1982
Leeuwen, Ir. H.N. van, Walrusklasse onderzeeboten; Aspecten van een nieuwbouwproject; Marineblad mei 1982
Nooteboom S.G., Deugdelijke schepen, Marinescheepsbouw 1945-1995; Europese Bibliotheek (Zaltbommel, 2001)
Rommelse, G., 'Follow me', De M-fregatten van de Karel Doorman-klasse; Uitgeverij Van Wijnen (Franeker, 2008)
Schoonoord, D.C.L., Pugno Pro Patria, De Koninklijke Marine tijdens de Koude Oorlog; Uitgeverij Van Wijnen (Franeker, 2012)
Strijbosch, V,, 'Dit doet pijn'; Maatregelen raken CZSK: doek valt voor JSS, kazernes en marinierscompagnie Aruba; Alle Hens (juli/ augustus 2013)

comments powered by Disqus




Marineschepen.nl
Contact
Over deze site
Adverteren
Blijf op de hoogte via:

Twitter

Facebook

Instagram

Copyright

Alle rechten voorbehouden.

Sinds 13 augustus 2001



Menu
Dossiers

Gerelateerde artikelen
Hoeveel schepen heeft de marine gehad?
Vlootwet 1923